ECLI:NL:GHAMS:2017:1922

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 maart 2017
Publicatiedatum
24 mei 2017
Zaaknummer
23-002721-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake medeplichtigheid aan hennepteelt

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder vrijgesproken van een aantal tenlasteleggingen, maar heeft onbeperkt hoger beroep ingesteld. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de vrijspraak in eerste aanleg, conform artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering.

Het hof heeft het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 23 februari 2017 gehouden en heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging. De verdachte was beschuldigd van medeplichtigheid aan hennepteelt, waarbij zij op of omstreeks 18 februari 2014 in Zaandam, gemeente Zaanstad, opzettelijk gelegenheid heeft verschaft voor de teelt van hennepplanten door haar woning ter beschikking te stellen aan een onbekend gebleven persoon.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte wetenschap had van de hennepkwekerij in haar woning, maar onvoldoende bewijs dat zij als medepleger kan worden beschouwd. De verdachte is vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, maar het hof heeft wel bewezen verklaard dat zij medeplichtig was aan de hennepteelt. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, waarbij het hof rekening heeft gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de tijd die is verstreken sinds het delict.

Uitspraak

parketnummer: 23-002721-16
datum uitspraak: 9 maart 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 1 juli 2016 in de strafzaak onder parketnummer 15-200293-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1954,
adres: [adres 1].

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte vrijgesproken van hetgeen aan haar onder 2 is ten laste gelegd. De verdachte heeft onbeperkt hoger beroep ingesteld en dit is dus mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak.
Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering, staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 23 februari 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Voor zover in hoger beroep nog inhoudelijk aan de orde is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1. primair:
zij op of omstreeks 18 februari 2014 te Zaandam, gemeente Zaanstad tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres 1] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 125, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
1. subsidiair:
een of meer onbekend gebleven personen op of omstreeks 18 februari 2014 te Zaandam, gemeente Zaanstad, met elkaar, althans één van hen, opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een pand aan [adres 1]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 125, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte op of omstreeks 18 februari 2014 te Zaandam, gemeente Zaanstad, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend gebleven persoon/personen voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde en bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde komt en (mede daardoor) voorts tot een andere strafoplegging komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte geen wetenschap had van de hennepplantage, omdat zij destijds niet in haar woning in Zaandam, maar bij haar ouders in Amsterdam verbleef.
Het hof overweegt het volgende.
De verdachte heeft zowel tegenover de politie als ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat de woning aan [adres 1] aan haar en haar ex-man [naam] toebehoorde.
[naam] had tegen de verdachte gezegd dat hij wat hennepplantjes zou neerzetten. De verdachte heeft verklaard dat zij toen dacht ‘het zal wel’ en dat zij tegen [naam] heeft gezegd ‘je doet maar’.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat zij in 2014 bij haar ouders in Amsterdam verbleef, maar wel af en toe in de woning aan [adres 1] kwam om kleding op te halen in een kamer op de eerste verdieping van de woning. Op die verdieping bevonden zich blijkens de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep ook de hennepplanten.
Gelet op het voorgaande is komen vast te staan dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de hennepkwekerij in de woning aan [adres 1]. Er is evenwel onvoldoende bewijs dat de verdachte bij de hennepteelt een zodanig significante rol heeft gespeeld en zodanig nauw en bewust met [naam] heeft samengewerkt, dat zij als medepleger dient te worden beschouwd. De verdachte zal dan ook van het haar onder 1 primair ten laste worden vrijgesproken.
De verdachte heeft [naam] wel opzettelijk gelegenheid verschaft tot het telen van hennep in de gezamenlijke woning door op de mededeling van [naam] dat hij hennepplantjes wilde gaan kweken, te zeggen ‘je doet maar’ en [naam] de gezamenlijke woning voor dit doel te laten gebruiken.
Daarmee is wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 subsidiair is ten laste gelegd.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
een persoon op of omstreeks 18 februari 2014 te Zaandam, gemeente Zaanstad, opzettelijk heeft geteeld, (in een pand aan [adres 1]) een hoeveelheid van in totaal ongeveer 125 hennepplanten, tot het plegen van welk misdrijf verdachte opzettelijk gelegenheid heeft verschaft, door aan die persoon voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
medeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg het onder 1 primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 subsidiair ten laste gelegde tot dezelfde straf zal worden veroordeeld.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft haar woning ter beschikking gesteld voor het kweken van hennepplanten. Door aldus te handelen heeft de verdachte een bijdrage geleverd aan het in stand houden van het illegale drugscircuit. Het hof rekent het de verdachte aan dat zij door haar handelen niet onder ogen heeft gezien dat de handel in softdrugs maatschappelijke problemen met zich brengt, zoals gezondheidsschade voor de gebruikers en sociale overlast.
Het hof is van oordeel dat een straf zoals de advocaat-generaal heeft gevorderd in beginsel passend is. Het hof ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht, aanleiding de op te leggen straf te matigen.
Het ten laste gelegde feit heeft zich bovendien ruim twee jaar geleden afgespeeld en de verdachte is blijkens een haar betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 6 februari 2017 niet eerder strafrechtelijk onherroepelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 22c, 22d en 48 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1
primair ten laste gelegdeheeft begaan en spreekt de verdachte daarvan
vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het
onder 1 subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.M.C. Tilleman, mr. F.M.D. Aardema en mr. J.H. Wesselink, in tegenwoordigheid van mr. N. van Dijk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 9 maart 2017.
Mr. Wesselink is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]