ECLI:NL:GHAMS:2017:21

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 januari 2017
Publicatiedatum
5 januari 2017
Zaaknummer
200.189.035/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstekarrest inzake montage- en laswerkzaamheden tussen Sloveense en Duitse rechtspersoon

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van SM Montaza d.o.o., een Sloveense rechtspersoon, tegen EWG Rohr- und Kesselbau GmbH, een Duitse rechtspersoon. SM Montaza heeft in hoger beroep beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarin haar vorderingen tegen EWG werden afgewezen. De zaak betreft raamovereenkomsten voor montage- en laswerkzaamheden in de Maasvlakte, waarbij Nederlands recht van toepassing is. Het hof oordeelt dat EWG toerekenbaar tekort is geschoten in haar verplichtingen uit de overeenkomsten, omdat zij geen opdrachten heeft verstrekt en geen betalingen heeft gedaan aan SM Montaza. Het hof stelt vast dat de overeenkomsten EWG verplichten om de werkzaamheden op te dragen aan SM Montaza en dat EWG niet zonder rechtsgevolg van deze verplichting kan afzien. SM Montaza wordt toegelaten tot bewijs van de kosten en gederfde winst die zij heeft geleden door de tekortkoming van EWG. De zaak wordt verwezen naar de rol voor een nadere memorie van SM Montaza, waarin zij haar schade dient te onderbouwen. Het hof houdt verdere beslissingen aan.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.189.035/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/563466/HA ZA 14-424
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 3 januari 2017
inzake
de rechtspersoon naar Sloveens recht
SM MONTAZA d.o.o.,
gevestigd te Ljubljana (Slovenië),
appellante,
advocaat: mr. T. Bezmalinovic te Rotterdam,
tegen:
de rechtspersoon naar Duits recht
EWG ROHR- UND KESSELBAU GmbH,
gevestigd te Gera (Duitsland),
geïntimeerde,
niet verschenen.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna SM Montaza en EWG genoemd.
SM Montaza is bij dagvaarding van 22 maart 2016 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 23 december 2015, gewezen tussen SM Montaza als eiseres en EWG als gedaagde.
SM Montaza heeft daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, tevens houdende een eis- en grondslaguitbreiding;
- akte overlegging productie met toelichting op de productie;
- akte na rolbeslissing (met productie).
Ten slotte is arrest gevraagd.
SM Montaza heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en – uitvoerbaar bij voorraad – alsnog de vorderingen van SM Montaza zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft in rov. 2.1 van het bestreden vonnis de feiten beschreven die tussen partijen vaststaan. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en binden derhalve ook het hof. Samengevat en aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
(i) EWG heeft in juli 2012 twee vrijwel gelijkluidende overeenkomsten gesloten onder de naam “Rahmenwerkvertrag”, met een wederpartij die in de aanhef van de overeenkomsten “Strojarska Montaža d.o.o.” wordt genoemd. De overeenkomsten zijn ondertekend namens SM Montaza. EWG is in deze overeenkomsten de opdrachtgever (Auftraggeber/AG), haar wederpartij is de opdrachtnemer (Auftragnehmer/AN). De overeenkomsten hebben betrekking op montage- en laswerkzaamheden in de Eemshaven van Rotterdam respectievelijk de Maasvlakte, tegen aanneemsommen van € 1.580.040 respectievelijk € 1.291.500. In de overeenkomsten wordt Nederlands recht van toepassing verklaard.
(ii) Art. 1 van beide overeenkomsten houdt onder meer het volgende in:
“Der AG beauftragt den AN laufend mit der Ausführung von [Montage- und] Schweissarbeiten… (…).
Die einzelnen Produktionsaufträge werden von den Parteien jeweils einzelverträglich auf Pauschalbasis vergeben. Die einzelnen Aufträge werden nach Massgabe dieses Vertrages vergeben und sind soweit nichts anderes eindeutig bestimmt wird, entsprechend den Bestimmungen dieses Vertrages auszuführen.”
(iii) De overeenkomsten zijn getekend op 25 juli 2012. Tegen de achtergrond van de overeenkomsten hebben 18 werknemers van SM MONTAZA op 20 juli 2012 met goed gevolg een door EWG gewenste lastest afgelegd.
(iv) EWG heeft geen opdrachten tot het verrichten van werkzaamheden verstrekt en niets aan SM Montaza betaald.
2.2.
SM Montaza heeft gevorderd dat de overeenkomsten met EWG worden ontbonden wegens een toerekenbare tekortkoming van EWG, bestaande uit het feit dat EWG na het sluiten van de overeenkomsten van 25 juli 2002 niets meer van zich heeft laten horen, en dus ook geen opdrachten tot het verrichten van werkzaamheden heeft verstrekt. SM Montaza heeft bovendien gevorderd dat EWG wordt veroordeeld tot betaling van € 1.112.244, vermeerderd met rente en kosten. SM Montaza stelt dat ze, vooruitlopend op de opdrachten van EWG, 60 werknemers (voor iedere lasser twee pijpfitters) naar Nederland heeft laten overkomen. Ze heeft winst gederfd en kosten gemaakt ter voorbereiding van de werkzaamheden.
2.3
De rechtbank heeft de vorderingen van SM Montaza afgewezen op de grond dat de overeenkomsten van juli 2012 raamovereenkomsten zijn, die slechts voorwaarden vastleggen voor nader te geven opdrachten, en die geen verplichting inhouden tot het exclusief gunnen van de in art. 1 genoemde opdrachten aan SM Montaza.

3.Beoordeling

3.1.
Tegen de vooromschreven beslissing van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt SM Montaza met haar grieven op. De eerste drie grieven van SM Montaza, die zich voor gezamenlijke behandeling lenen, behelzen – kort gezegd – dat de rechtbank ten onrechte heeft beslist dat de vorderingen van SM Montaza niet kunnen worden gebaseerd op de overeenkomsten van juli 2012. Deze grieven slagen. Naar het oordeel van het hof stelt SM Montaza terecht dat de beide overeenkomsten EWG verplichten om de in de overeenkomsten beschreven (montage- en) laswerkzaamheden op te dragen aan de opdrachtnemer en laten de overeenkomsten EWG niet, althans niet zonder meer vrij om zonder enig rechtsgevolg van het opdragen van deze werkzaamheden af te zien. Het feit dat in art. 1 van de overeenkomsten is bepaald dat de opdrachten voor de werkzaamheden in concreto op basis van nadere overeenkomsten zullen worden verstrekt, impliceert als zodanig niet dat er, in weerwil van het bepaalde in de beide overeenkomsten, geen verplichting is om die nadere overeenkomsten aan te gaan respectievelijk de desbetreffende opdrachten te verstrekken. Bij gebreke van een relevante verklaring voor het niet-verstrekken van de in de overeenkomsten bedoelde opdrachten, moet dan ook worden aangenomen dat EWG gehouden was om die opdrachten te verstrekken en de aanneemsommen te betalen.
3.2.
Vanwege het slagen van deze grieven gaat het hof in op de andere verweren van EWG tegen de vorderingen van SM Montaza, die op grond van de devolutieve werking aan de orde zijn.
3.3
Het eerste verweer van EWG strekt ten betoge dat de beide overeenkomsten namens haar niet zijn gesloten met SM Montaza maar met Strojarska Montaža d.o.o. Dit verweer wordt verworpen. De vraag wie bij een overeenkomst de wederpartij is, moet worden beantwoord aan de hand van hetgeen de betrokkenen aan elkaar hebben verklaard en hetgeen zij over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mogen afleiden. Naar het oordeel van het hof zijn de beide overeenkomsten gesloten door het in Slovenië gevestigde SM Montaza, en niet door het Kroatische Strojarska Montaža d.o.o. EWG heeft niet weersproken dat zij via het Duitse bedrijf IMR Hamburg in contact is gekomen met SM Montaza, dat SM Montaza op dat moment al in Nederland actief was, dat in de door EWG opgestelde overeenkomsten het adres van het Sloveense SM Montaza staat vermeld, en dat EWG met een partij uit EU-lidstaat Slovenië wilde contracteren en niet met een tewerkstellingsvergunningplichtige partij uit Kroatië. Uit deze omstandigheden volgt dat EWG heeft bedoeld te contracteren met SM Montaza, althans dat SM Montaza heeft begrepen en mogen begrijpen dat EWG met haar wilde contracteren respectievelijk dat de overeenkomsten aldus moeten worden uitgelegd dat zij zijn gesloten tussen EWG en SM Montaza.
3.4.
EWG heeft verder als verweer gevoerd dat haar werknemer [H.] , die de overeenkomsten namens EWG heeft getekend, niet de bevoegdheid had om haar te vertegenwoordigen. Ook dit verweer wordt verworpen. Gelet enerzijds op de contacten die [H.] onbetwist namens EWG met SM Montaza heeft onderhouden en anderzijds op de onweersproken feitelijke positie en vrijheden van [H.] in de onderneming van EWG, heeft SM Montaza er in elk geval op mogen vertrouwen dat [H.] beschikte over een toereikende volmacht om namens EWG de beide overeenkomsten met SM Montaza te sluiten.
3.5.
EWG heeft voorts gesteld – kort gezegd – dat SM Montaza haar verbintenissen uit de overeenkomsten niet is nagekomen noch had kunnen nakomen: SM Montaza beschikte niet over het vereiste personeel, heeft in de jaren voor het sluiten van de overeenkomsten geen omzet gemaakt en heeft de overeenkomsten niet met serieuze bedoelingen gesloten; zij heeft evenmin voldaan aan haar contractuele verzekeringsplicht noch aan haar verplichtingen uit de relevante fiscale en sociaal-verzekeringsrechtelijke wetgeving. Daargelaten dat SM Montaza deze stellingen gemotiveerd heeft betwist en EWG – op wie stelplicht en bewijslast ter zake van deze stellingen rusten – op deze betwisting niet meer is ingegaan, valt zonder nadere, maar ontbrekende motivering niet in te zien waarom deze stellingen van EWG, zo al juist, haar zouden ontslaan van haar eigen verplichting om haar verbintenissen uit de overeenkomsten na te komen. De stellingen van EWG worden dan ook gepasseerd.
3.6.
Op grond van het voorgaande moet worden aangenomen dat EWG toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar respectieve verbintenissen tot betaling van de aanneemsommen. Het verweer van EWG dat SM Montaza haar in gebreke had moeten stellen en dat zij niet in verzuim is geraakt, wordt verworpen. SM Montaza heeft onbetwist gesteld dat EWG de met haar overeengekomen werkzaamheden door derden heeft laten verrichten, en dat zij daarom uit de verklaringen en gedragingen van EWG heeft moeten afleiden dat EWG in de nakoming van haar verbintenissen zal tekortschieten. Het verzuim is derhalve zonder ingebrekestelling ingetreden.
3.7.
Gezien het voorgaande ligt de vordering van SM Montaza tot ontbinding van de beide overeenkomsten met EWG voor toewijzing gereed. Bovendien ontleent SM Montaza aan de toerekenbare tekortkoming van EWG een vordering tot vergoeding van haar schade (art. 6:74 BW). Omdat deze vordering strekt tot vergoeding van het positieve contractsbelang, dat wil zeggen het geleden verlies en de gederfde netto-winst die SM Montaza had behaald na uitvoering van de opdrachten tot het (montage- en) laswerk waarin de beide overeenkomsten voorzien, komt het hof niet toe aan een beoordeling van de vierde grief van SM Montaza, die ertoe strekt dat zij in elk geval recht heeft op vergoeding van haar negatieve contractsbelang, dat wil zeggen vergoeding van haar kosten. Daarom kan eveneens in het midden blijven of de aanvulling van de eis van SM Montaza met deze grondslag van haar schadevergoedingsvordering overeenkomstig art. 130 lid 3 Rv voldoende tijdig aan EWG is betekend.
3.8.
EWG heeft de gestelde omvang van de schade van SM Montaza gemotiveerd betwist. Gelet daarop zal het hof SM Montaza toelaten tot het bewijs van de kosten die zij in het kader van de overeenkomsten heeft gemaakt en van de netto-winst die zij zou hebben genoten indien EWG de contractueel voorziene opdrachten had verstrekt. De zaak zal worden verwezen naar de rol voor een nadere memorie van SM Montaza, opdat zij gemotiveerd, met bewijsstukken onderbouwd, inzicht geeft in haar gemaakte kosten en gederfde netto-winst, waarbij SM Montaza zal hebben te waken voor dubbeltellingen en mede het verweer dient te betrekken dat EWG tegen haar schadevergoedingsvordering heeft gevoerd (vgl. conclusie van antwoord, sub 27-28).
3.9.
Elke verdere beslissing wordt aangehouden.

4.Beslissing

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van
14 februari 2017, ten behoeve van de in rov. 3.8 bedoelde memorie van SM Montaza;
houdt elke verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.W.H. Vink, D.J. Oranje en A.C. van Schaick en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 3 januari 2017.