ECLI:NL:GHAMS:2017:2149

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 mei 2017
Publicatiedatum
12 juni 2017
Zaaknummer
23-002863-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor schending inlichtingenplicht bij sociale bijstand door niet melden van pokerwinsten

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1955, werd beschuldigd van het opzettelijk niet tijdig verstrekken van benodigde gegevens aan de Sociale Dienst en de Dienst Werk en Inkomen te Amsterdam, waardoor zijn recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De tenlastelegging omvatte perioden van 1 maart 2005 tot en met 9 augustus 2012 en van 6 oktober 2013 tot en met 1 september 2014, waarin de verdachte inkomsten uit pokeractiviteiten had ontvangen, maar deze niet had gemeld.

Het hof oordeelde dat de verdachte zijn inlichtingenplicht had geschonden door geen melding te maken van zijn pokerwinsten, die hij had verkregen door regelmatig in het buitenland te pokeren. De verdachte had verklaard dat hij met deze winsten zijn schulden aflost, maar het hof vond zijn verklaring niet geloofwaardig. Het hof concludeerde dat de verdachte over aanzienlijke contante gelden had kunnen beschikken, die voor een substantieel deel uit pokerwinsten voortkwamen.

De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 160 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden. Het hof bevestigde de veroordeling, maar legde de straffen opnieuw vast, rekening houdend met de ernst van de feiten en de omstandigheden. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, en een taakstraf van 160 uren, met een proeftijd van twee jaar. Het hof benadrukte dat de verdachte misbruik had gemaakt van het sociale zekerheidsstelsel, wat de gemeenschap aanzienlijk had benadeeld.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002863-16
datum uitspraak: 24 mei 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 25 juli 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-732018-15 tegen
[naam],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1955,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
10 mei 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode(n) vanaf 01 maart 2005 tot en met 09 augustus 2012 en/of 6 oktober 2013 tot en met 01 september 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift (te weten artikel 65 van de Algemene bijstandswet en/of artikel 17 van de Wet werk en bijstand) opgelegde verplichting, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan de Sociale Dienst te Amsterdam en/of de Dienst Werk en Inkomen te Amsterdam, immers heeft hij (in die periode(n) en op die plaats) geheel of gedeeltelijk niet aan genoemde dienst(en) medegedeeld of kenbaar gemaakt dat hij, verdachte
-werkzaamheden verrichtte en/of had verricht en/of
-(oncontroleerbare) inkomsten ontving en/of had ontvangen,
zijnde dit (een) gegeven(s) waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat dit/deze gegeven(s) van belang was/waren voor de vaststelling van het recht op een verstrekking of tegemoetkoming - namelijk een uitkering krachtens de Algemene bijstandswet en/of de Wet werk en bijstand - dan wel voor de hoogte of de duur van voornoemde verstrekking of tegemoetkoming, zulks terwijl dit feit kon strekken en/of had kunnen strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en kwalificatie komt, alsmede andere bewijsmiddelen hanteert.

Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vervolging. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de redelijke termijn is geschonden, aangezien het Openbaar Ministerie pas vier jaar
nadat de gemeente de uitkering heeft ingetrokken, tot dagvaarden van de verdachte is overgegaan.
Ingevolge bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad geldt als uitgangspunt dat, mocht de redelijke termijn al zijn overschreden in deze zaak, dit niet kan leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie. Gelet op deze jurisprudentie wordt het verweer verworpen. Het Openbaar Ministerie is ontvankelijk in de vervolging van de verdachte.

Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Het hof overweegt dat uit getuigenverklaringen van bijvoorbeeld [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] , gevoegd bij hetgeen is vermeld op internetsites alsmede de inschrijving van de verdachte als voorzitter van de vereniging [vereniging] in de Kamer van Koophandel, blijkt dat de verdachte veelvuldig pokerde en daar een zekere vaardigheid in had ontwikkeld. In dit verband acht het hof van belang dat de verdachte bij zijn verhoor op 12 september 2014 (dossier pagina 377) heeft verklaard dat hij in
de weekenden regelmatig naar het buitenland ging om poker te spelen, waarbij hij Duitsland, Frankrijk, Italië, Bulgarije, Spanje, Curaçao, Engeland en Wenen noemde. Met het pokeren won de verdachte geldbedragen, waaronder in juni 2012 in Bulgarije een bedrag van om en nabij de € 22.000,-, zoals de verdachte ter zitting heeft bevestigd. De verdachte heeft op 12 september 2014 ook verklaard dat hij met de inkomsten die hij uit pokeren ontving een deel van zijn schulden afloste. Verder ontving de verdachte veelvuldig gelden van derden op zijn rekening en stortte de verdachte ook contant ontvangen bedragen op zijn bankrekening. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat deze bedragen deels opbrengsten uit pokeren betreffen.
De verdachte heeft ter zitting tevens verklaard dat de ontvangen bedragen voor het overige ook leningen betreffen, door hem aangegaan ten behoeve van zijn levensonderhoud. Het hof acht deze verklaring echter niet geloofwaardig. Het hof overweegt hierbij dat de verdachte - hoewel daarover ter zitting bevraagd en nadrukkelijk toe uitgenodigd - geen (begin van een) aannemelijke onderbouwing heeft gegeven voor zijn stelling dat deze ontvangen bedragen daadwerkelijk leningen betreffen die terugbetaald dienen te worden. De verdachte heeft van deze leningen geen vastleggingen overgelegd en heeft evenmin inzicht in de hoogte van de leningen en het aflossingsschema gegeven. Het hof verwijst voorts naar de beperkte uitleencapaciteit van de gepretendeerde crediteuren, het soms binnen een beperkte periode lenen van substantiële bedragen, en het ontbreken van een verklaring (zelfs niet bij omvangrijke, dan wel een reeks van ontvangen bedragen) waar de gepretendeerde leningen voor bedoeld zouden zijn geweest. Het hof acht dan ook niet aannemelijk dat de ontvangen bedragen geldleningen zijn geweest, in de omvang zoals door de verdachte gesteld. Op grond van het voorgaande concludeert het hof dat de verdachte over veel contante gelden heeft kunnen beschikken, die voor een substantieel deel voortkomen uit pokerwinsten.
Gelet op het voorgaande constateert het hof dat de verdachte een groot bedrag aan gelden heeft ontvangen, contant, dan wel via geldstortingen van derden, die hij niet heeft gemeld bij de Dienst Werk en Inkomen (DWI) waardoor de DWI het recht op bijstand niet heeft kunnen vaststellen.
De verdachte was bekend met de op hem rustende verplichting om verandering in zijn financiële situatie bij DWI te melden, zoals blijkt uit de besluiten tot toekenning van de uitkering van 31 december 2004 en 14 november 2013. Nu de verdachte zijn verrichtte werkzaamheden alsmede zijn ontvangen inkomsten niet heeft doorgegeven aan de DWI heeft hij zijn inlichtingenplicht geschonden.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan,
met dien verstande dat:
hij in de periode vanaf 1 maart 2005 tot en met 9 augustus 2012 en 6 oktober 2013 tot en met
1 september 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift (te weten artikel 65 van de Algemene bijstandswet en artikel 17 van de Wet werk en bijstand) opgelegde verplichting, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan de Sociale Dienst te Amsterdam en de Dienst Werk en Inkomen te Amsterdam, immers heeft hij in die perioden en op die plaats niet aan genoemde diensten medegedeeld of kenbaar gemaakt dat hij, verdachte -werkzaamheden verrichtte en had verricht en
-(oncontroleerbare) inkomsten ontving en had ontvangen,
zijnde gegeven(s) waarvan hij wist dat deze gegevens van belang waren voor de vaststelling van het recht op een verstrekking - namelijk een uitkering krachtens de Algemene bijstandswet en de Wet werk en bijstand - dan wel voor de hoogte of de duur van voornoemde verstrekking, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
in strijd met een hem bij wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf, en terwijl hij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn recht op die verstrekking of tegemoetkoming, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf van 160 uren, subsidiair 80 dagen vervangende hechtenis, alsmede tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met een proeftijd
van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft jarenlang nagelaten aan de Sociale Dienst dan wel de DWI te melden dat hij
– naast zijn uitkering – inkomsten ontving voor werkzaamheden die bestonden uit pokeren.
Door een dergelijke handelwijze is misbruik gemaakt van het sociale zekerheidsstelsel en is de gemeenschap voor een groot bedrag, te weten € 55.536,93 benadeeld. Ook heeft de verdachte zich bevoordeeld ten koste van de samenleving en het benodigde vertrouwen waarop het stelsel van sociale voorzieningen in Nederland is gebaseerd, geschaad. Dit is een ernstig feit waarop, in beginsel, kan worden gereageerd met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof acht, alles afwegende, rekening houdend met de hoogte van het fraudebedrag, het tijdsverloop sinds het plegen van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, een combinatie van een gevangenisstraf en een taakstraf passend en geboden. De gevangenisstraf zal gedeeltelijk voorwaardelijk worden opgelegd, teneinde de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst wederom op dergelijke wijze te handelen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 227b van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
1 (één) maand, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
160 (honderdzestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
80 (tachtig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Amsterdam, mr. S. Clement en mr. P. Greve, in tegenwoordigheid van
mr. M.C.W. van der Voort, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 mei 2017.
mr. A.M. van Amsterdam is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen
[…]