In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1955, werd beschuldigd van het opzettelijk niet tijdig verstrekken van benodigde gegevens aan de Sociale Dienst en de Dienst Werk en Inkomen te Amsterdam, waardoor zijn recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De tenlastelegging omvatte perioden van 1 maart 2005 tot en met 9 augustus 2012 en van 6 oktober 2013 tot en met 1 september 2014, waarin de verdachte inkomsten uit pokeractiviteiten had ontvangen, maar deze niet had gemeld.
Het hof oordeelde dat de verdachte zijn inlichtingenplicht had geschonden door geen melding te maken van zijn pokerwinsten, die hij had verkregen door regelmatig in het buitenland te pokeren. De verdachte had verklaard dat hij met deze winsten zijn schulden aflost, maar het hof vond zijn verklaring niet geloofwaardig. Het hof concludeerde dat de verdachte over aanzienlijke contante gelden had kunnen beschikken, die voor een substantieel deel uit pokerwinsten voortkwamen.
De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 160 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden. Het hof bevestigde de veroordeling, maar legde de straffen opnieuw vast, rekening houdend met de ernst van de feiten en de omstandigheden. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, en een taakstraf van 160 uren, met een proeftijd van twee jaar. Het hof benadrukte dat de verdachte misbruik had gemaakt van het sociale zekerheidsstelsel, wat de gemeenschap aanzienlijk had benadeeld.