ECLI:NL:GHAMS:2017:2201

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 april 2017
Publicatiedatum
13 juni 2017
Zaaknummer
23-000955-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep wegens onvoldoende bewijs in zaak van poging zware mishandeling

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was aangeklaagd voor poging tot zware mishandeling en mishandeling van een slachtoffer op 6 november 2014 in Haarlem. De tenlastelegging omvatte het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door het slaan en schoppen van het slachtoffer. Tijdens de zittingen in hoger beroep op 7 januari 2016 en 28 maart 2017 zijn zowel de verdachte als het slachtoffer gehoord. De verklaringen van beide partijen stonden lijnrecht tegenover elkaar, zonder dat er getuigen waren die het incident konden bevestigen.

De advocaat-generaal had gevorderd dat de verdachte voor het subsidiair ten laste gelegde zou worden veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, met als alternatief 60 dagen hechtenis. Echter, het hof oordeelde dat geen van beide verklaringen van de verdachte en het slachtoffer zonder meer als volstrekt onaannemelijk kon worden afgewezen. Aangezien het letsel van het slachtoffer niet uitsluitend bij de ene of de andere lezing paste, was er onvoldoende bewijs om de verdachte te veroordelen voor de tenlastegelegde feiten.

Het hof heeft daarom het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van zowel de primair als subsidiair ten laste gelegde feiten. De beslissing werd genomen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarbij de rechters de zaak zorgvuldig hebben beoordeeld en de belangen van de verdachte in acht hebben genomen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000955-15
datum uitspraak: 11 april 2017
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 19 februari 2015 in de strafzaak onder parketnummer 15-273428-14 tegen
[naam],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973,
adres: [adres]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 7 januari 2016 en 28 maart 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 6 november 2014 te Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door die [slachtoffer] een en/of meermalen
-in/tegen het gezicht, althans het hoofd heeft geslagen en/of gestompt (waardoor die [slachtoffer] ten val is gekomen) en/of (vervolgens)
-tegen de benen, althans tegen het lichaam (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) heeft getrapt en/of geschopt terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 6 november 2014 te Haarlem [slachtoffer] heeft mishandeld door door die [slachtoffer] een en/of meermalen
-in/tegen het gezicht, althans het hoofd heeft geslagen en/of gestompt (waardoor die [slachtoffer] ten val is gekomen) en/of (vervolgens)
-tegen de benen, althans tegen het lichaam (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) heeft getrapt en/of heeft geschopt;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis.

Vrijspraak

Bij tussenarrest van het gerechtshof Amsterdam van 21 januari 2016 heeft het hof het noodzakelijk geacht de aangever [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) ter terechtzitting in hoger beroep als getuige te horen. Ter terechtzitting van 28 maart 2017 is [slachtoffer] gehoord en heeft hij antwoord gegeven op vragen van het hof, de advocaat-generaal en de raadsvrouw van de verdachte.
Op grond van de stukken in het dossier alsmede het verhandelde ter terechtzitting overweegt het hof dat de verklaringen van de verdachte lijnrecht tegenover die van [slachtoffer] staan. Geen van beide lezingen is zonder meer als volstrekt onaannemelijk van de hand te wijzen. Nu bij het incident geen getuigen aanwezig zijn geweest en ook het letsel van de aangever niet uitsluitend bij de ene of de andere lezing past, is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegd, zodat hij hiervan moet worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. H.M.J. Quaedvlieg en mr. R. Kuiper, in tegenwoordigheid van
mr. J.R. Ineke, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 11 april 2017.
=========================================================================
[… 1]