In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was aangeklaagd voor poging tot zware mishandeling en mishandeling van een slachtoffer op 6 november 2014 in Haarlem. De tenlastelegging omvatte het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door het slaan en schoppen van het slachtoffer. Tijdens de zittingen in hoger beroep op 7 januari 2016 en 28 maart 2017 zijn zowel de verdachte als het slachtoffer gehoord. De verklaringen van beide partijen stonden lijnrecht tegenover elkaar, zonder dat er getuigen waren die het incident konden bevestigen.
De advocaat-generaal had gevorderd dat de verdachte voor het subsidiair ten laste gelegde zou worden veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, met als alternatief 60 dagen hechtenis. Echter, het hof oordeelde dat geen van beide verklaringen van de verdachte en het slachtoffer zonder meer als volstrekt onaannemelijk kon worden afgewezen. Aangezien het letsel van het slachtoffer niet uitsluitend bij de ene of de andere lezing paste, was er onvoldoende bewijs om de verdachte te veroordelen voor de tenlastegelegde feiten.
Het hof heeft daarom het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van zowel de primair als subsidiair ten laste gelegde feiten. De beslissing werd genomen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarbij de rechters de zaak zorgvuldig hebben beoordeeld en de belangen van de verdachte in acht hebben genomen.