ECLI:NL:GHAMS:2017:2219

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 juni 2017
Publicatiedatum
14 juni 2017
Zaaknummer
23-003908-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van diefstal in vereniging na hoger beroep

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 14 oktober 2016. De verdachte, geboren in 1990 en thans zonder bekende woon- of verblijfplaats, was beschuldigd van diefstal in vereniging. De tenlastelegging betrof een incident op 30 augustus 2016 te Amsterdam, waarbij de verdachte samen met anderen een tas met inhoud zou hebben weggenomen, toebehorende aan een ander. Tijdens de zitting in hoger beroep op 31 mei 2017 heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat er sprake was van een onherstelbaar vormverzuim, omdat camerabeelden niet tijdig waren gevorderd door het openbaar ministerie en niet meer beschikbaar waren. Het hof oordeelde echter dat er geen sprake was van een vormverzuim, aangezien het openbaar ministerie niet verplicht is om in elke zaak camerabeelden te vorderen. Het hof kwam tot de conclusie dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren, omdat de camerabeelden ontbraken en de overige bewijsstukken niet overtuigend waren. De vorderingen van de benadeelde partijen werden afgewezen, omdat de verdachte niet schuldig werd bevonden aan de ten laste gelegde feiten. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en sprak de verdachte vrij van de beschuldigingen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003908-16
datum uitspraak: 14 juni 2017
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 14 oktober 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-702573-16 tegen
[naam],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 31 mei 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 30 augustus 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een tas (met inhoud), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De raadsman heeft aan de hand van zijn pleitnota betoogd dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat de camerabeelden niet tijdig door het openbaar ministerie zijn gevorderd en thans niet meer beschikbaar zijn. Aangezien het bewijs van het ten laste gelegde feit afhangt van de verklaring van verbalisant [verbalisant] en de verdediging die verklaring op de voet van artikel 6 EVRM niet kan toetsen door het zelf bekijken van de beelden, is er sprake van een schending van de beginselen van een goede procesorde, hetgeen als gevolg moet hebben niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
Het hof is van oordeel dat strikt bezien geen sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv), nu uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat het openbaar ministerie niet verplicht is om in iedere zaak de camerabeelden te vorderen.
Het niet aanwezig zijn van de camerabeelden zal voorts bij de bewijsbeslissing nader aan de orde komen.
De raadsman heeft daarnaast bepleit het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging, omdat sprake is van willekeur. Er heeft geen redelijke en billijke belangenafweging plaatsgevonden nu de verdachte wel is vervolgd, maar de beide andere verdachten zijn heen gezonden.
Het hof is, met de politierechter, van oordeel dat geen sprake is van willekeur. In artikel 167, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is het opportuniteitsbeginsel verwoord. Dit houdt in dat het openbaar ministerie, op grond van zijn eigen verantwoordelijkheid met betrekking tot het al dan niet strafrechtelijk vervolgen van verdachten, de in het geding zijnde belangen kan afwegen. Deze belangenafweging staat, in geval van vervolging, in het algemeen niet ter beoordeling van het hof. Slechts indien het openbaar ministerie in redelijkheid niet tot vervolging had kunnen besluiten, of wanneer anderszins sprake is van schending van behoorlijke procesorde, kan het recht tot strafvervolging vervallen worden verklaard. Het is het hof niet gebleken dat in de onderhavige zaak van een dergelijke situatie sprake is. Het verweer wordt verworpen. Het openbaar ministerie is ontvankelijk in zijn vervolging.

Vrijspraak

Het hof is van oordeel dat uit de beschrijving van de camerabeelden, vastgelegd in het proces-verbaal van 30 augustus 2016 opgemaakt door opsporingsambtenaar [verbalisant] , onvoldoende concrete feiten en omstandigheden blijken om met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid te kunnen stellen dat sprake was van een afleidingsmanoeuvre door de verdachte om zo de diefstal te doen slagen. Nu overig bewijs ontbreekt en de camerabeelden niet meer beschikbaar zijn acht het hof niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.275,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Nu de verdachte niet schuldig wordt verklaard ter zake van het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt kan de benadeelde partij niet in de vordering worden ontvangen.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 766,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Nu de verdachte niet schuldig wordt verklaard ter zake van het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt kan de benadeelde partij niet in de vordering worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] in de vordering tot schadevergoeding niet- ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Kengen, mr. F.A. Hartsuiker en mr. F.M.D. Aardema, in tegenwoordigheid van
mr. D.E.C. Velthuis, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 juni 2017.