In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 14 oktober 2016. De verdachte, geboren in 1990 en thans zonder bekende woon- of verblijfplaats, was beschuldigd van diefstal in vereniging. De tenlastelegging betrof een incident op 30 augustus 2016 te Amsterdam, waarbij de verdachte samen met anderen een tas met inhoud zou hebben weggenomen, toebehorende aan een ander. Tijdens de zitting in hoger beroep op 31 mei 2017 heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat er sprake was van een onherstelbaar vormverzuim, omdat camerabeelden niet tijdig waren gevorderd door het openbaar ministerie en niet meer beschikbaar waren. Het hof oordeelde echter dat er geen sprake was van een vormverzuim, aangezien het openbaar ministerie niet verplicht is om in elke zaak camerabeelden te vorderen. Het hof kwam tot de conclusie dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren, omdat de camerabeelden ontbraken en de overige bewijsstukken niet overtuigend waren. De vorderingen van de benadeelde partijen werden afgewezen, omdat de verdachte niet schuldig werd bevonden aan de ten laste gelegde feiten. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en sprak de verdachte vrij van de beschuldigingen.