ECLI:NL:GHAMS:2017:2222

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 juni 2017
Publicatiedatum
14 juni 2017
Zaaknummer
23-000377-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake straatroof met geweld en benadeelde partij vordering

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een jeugdige verdachte die op 21 november 2016 in Haarlem samen met een mededader een straatroof heeft gepleegd. De verdachte heeft de benadeelde partij, [slachtoffer], met geweld beroofd van zijn tas, waarbij hij ook een mes heeft getoond. Het hof heeft de zaak behandeld op basis van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en de eerdere zittingen. De tenlastelegging omvatte onder andere het meermalen slaan en stompen van het slachtoffer, het gebruik van een mes en het openlijk geweld op straat. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan de primair ten laste gelegde diefstal met geweld en heeft het vonnis van de kinderrechter vernietigd. De verdachte is veroordeeld tot een werkstraf van 120 uren en 60 dagen jeugddetentie, waarvan de jeugddetentie voorwaardelijk is. Daarnaast is er een schadevergoeding van €250,00 toegewezen aan de benadeelde partij voor immateriële schade. Het hof heeft de ernst van het feit en de eerdere veroordelingen van de verdachte in aanmerking genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000377-17
datum uitspraak: 14 juni 2017
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland van 20 januari 2017 in de strafzaak onder de parketnummers 15-240039-16 en 15-259497-15 (TUL) tegen
[naam],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1999,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 31 mei 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 november 2016 te Haarlem tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tas/rugzak (met daarin onder meer geld) en/of een pet, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s)
-die [slachtoffer] heeft/hebben vastgehouden bij zijn arm(en) en/of
-die [slachtoffer] een of meerma(a)len (met kracht) tegen/op het lichaam en/of het hoofd heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of
-terwijl die [slachtoffer] op de grond lag een of meermalen tegen het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer] heeft gestompt en/of geslagen en/of getrapt;
-een mes tegen het gezicht/het oog van die [slachtoffer] heeft gezet en/of gedrukt en/of /gehouden en/of
-terwijl het mes bij het oog/het gezicht van die [slachtoffer] was, dreigend tegen die [slachtoffer] heeft gezegd: “als je de tas niet aflevert druk ik hem door” en/of
-een mes heeft/hebben getoond en/of
-tegen die [slachtoffer] heeft gezegd: “als je nu niet oprot sla ik deze stok op je hoofd stuk” en/of
-een of meerma(a)len met een stok tegen de heup/het lichaam van die [slachtoffer] heeft geslagen;
subsidiair:
hij op of omstreeks 21 november 2016 te Haarlem openlijk, te weten op of aan de openbare weg, de Meester Jan Gerritszlaan en/of in de omgeving van voetbalclub Edo, in elk geval op of aan een openbare weg en/of voor het publiek toegankelijke plaats in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] , welk geweld bestond uit:
- het meermalen (met kracht) slaan en/of stompen in het gezicht en/of op/tegen het (achter)hoofd en/of bovenlichaam, althans op/tegen het lichaam van die [slachtoffer] ;
- ( terwijl die [slachtoffer] op op de grond ligt) het meermalen (met kracht) slaan en/of stompen tegen het hoofd en/of het bovenlichaam;
- het slaan met een stok tegen de heup, althans het lichaam, van die [slachtoffer] ;
- het schoppen en/of trappen tegen het hoofd en/of het bovenlichaam, althans het lichaam, van die [slachtoffer] ;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 21 november 2016 te Haarlem, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend een persoon [slachtoffer] , een of meermalen heeft geslagen en/of getrapt tegen het gezicht en/of het lichaam en/of met een stok tegen het lichaam van die [slachtoffer] heeft geslagen, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof op basis van de in hoger beroep gewijzigde tenlastelegging tot een andere beslissing komt.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het
primairten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 21 november 2016 te Haarlem tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tas, toebehorende aan [slachtoffer] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat verdachte en zijn mededader
-die [slachtoffer] hebben vastgehouden en
-die [slachtoffer] tegen het hoofd hebben geslagen en
-terwijl die [slachtoffer] op de grond lag meermalen tegen het hoofd en lichaam van die [slachtoffer] hebben geslagen en getrapt en
-een mes hebben getoond.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Bewijsmiddelen

1. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1100-2016257709-05 van 21 november 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 1] en [opsporingsambtenaar 2] .
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van verbalisanten (of één of meer van hen):
Op 21 november 2016 omstreeks 12.35 uur parkeerden wij voor de ingang van voetbalclub EDO te Haarlem. Wij zagen drie personen staan in de Van Nouhuysstraat te Haarlem. Wij zagen dat een persoon, die aangever [slachtoffer] bleek te zijn, een ander persoon vasthield. Wij hoorden [slachtoffer] schreeuwen: “Help me, hij heeft mij net beroofd”. Wij zagen dat [slachtoffer] een bebloede mond had, zichtbare blauwkleurige huidverkleuringen in het gelaat en een verdikking boven het linkeroog. Wij hebben de verdachte overgenomen van [slachtoffer] en aangehouden terzake diefstal met geweld. Wij hoorden [slachtoffer] verklaren dat de tweede verdachte was weggevlucht. Ik, verbalisant [opsporingsambtenaar 2] , herkende de derde persoon als zijnde [getuige 1] . Ik hoorde getuige [getuige 1] het volgende verklaren: Ik was met [slachtoffer] (het hof begrijpt: aangever [slachtoffer] ) bij Edo. Twee jongens hebben hem daar beroofd. Ik zag dat één van de jongens een mes had. Ik, verbalisant [opsporingsambtenaar 2] werd aangesproken door getuige [getuige 2] . Zij verklaarde dat zij de meldster was. Ik hoorde getuige [getuige 2] verklaren dat zij op het terrein van voetbalvereniging Edo een mes hadden aangetroffen in de dug-out. Ik verbalisant [opsporingsambtenaar 2] heb het mes hierop in beslag genomen.
2. Twee geschriften, zijnde kennisgevingen van inbeslagneming:
PL1100-2016257709-12
Kennisgeving van inbeslagneming
Object: mes
Kleur; rood
Bijzonderheden: Aangetroffen bij dug-out op het voetbalveld
PL1100-2016257709-4
Kennisgeving van inbeslagneming
Object: magazijn/houder
Merk/type: Meshouder
Kleur: Rood
Eigenaar: [verdachte]
Dit bewijsmiddel is slechts gebezigd in verband met de inhoud van het hierna onder 2a opgenomen bewijsmiddel.
2a. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1100-2016257709-18 van 12 december 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 3] .
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van verbalisant:
De man die door Kat werd vastgehouden en op 21 november 2016 omstreeks 12.37 uur werd aangehouden, bleek te zijn genaamd: [verdachte] .
Bij de verdachte [verdachte] werd in zijn kleding een rood kleurige meshouder aangetroffen. De kleur van het bij de dug-out aangetroffen en inbeslaggenomen mes en de meshouder kwamen met elkaar overeen.
3. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1100-2016257709-01 van 21 november 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambenaar] .
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 21 november 2016 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van
[slachtoffer]:
Ik doe aangifte van zware mishandeling en beroving gepleegd op 21 november 2016 te Haarlem.
Ik stond met [getuige 1] een sigaretje te roken voor de ingang van de voetbalclub EDO op de Meester Jan Gerritszlaan in Haarlem. Er kwamen twee jongens naar mij toe. De jongens vroegen om een sigaretje. Die had ik niet en zei dat tegen de jongens. De sfeer werd grimmig. Man 2 pakte mij bij mijn hoofd. Man 2 gaf mij een klap met zijn vuist tegen mijn achterhoofd en trok een mes uit zijn jaszak. Man 1 (het hof begrijpt uit de context hier en hierna: de verdachte) trok aan mijn rugzak. Ik kreeg klappen in mijn gezicht van man 1 en man 2. Terwijl ik op de grond lag voelde ik harde klappen tegen mijn lichaam en hoofd. Ik kreeg trappen en klappen. Ze bleven maar slaan tegen mijn bovenlijf en hoofd. Man 1 kon toen mijn tas pakken en rende weg met mijn tas. Ik ben er achter aan gegaan. [getuige 1] en ik dreven man 1 een hoek in. Man 1 gooide mijn tas in de struiken. Man 1 wilde wegrennen. Ik pakte hem bij zijn bovenarmen vast. De politie kwam en nam man 1 van mij over.
4. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1100-201657714-1 van 21 november 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 5] .
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 21 november 2016 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van
[getuige 1]:
Ik ben op 21 november 2016 op het sportterrein van de voetbalclub EDO aan de Mr. Jan Gerritszlaan te Haarlem met een mes bedreigd. Deze bedreiging vond plaats tijdens een beroving van een vriend van mij genaamd [slachtoffer] . [slachtoffer] en ik zijn naar het Edo terrein gelopen, richting de dug-out. We zagen twee jongens. Ik hoorde dat een van de jongens om een sigaret vroeg. [slachtoffer] zei nee. Jongen 2 (het hof begrijpt uit de context hier en hierna: de verdachte) begon zich met het gesprek te bemoeien. Deze jongen hebben [slachtoffer] en ik later vastgehouden totdat de politie kwam. Ik hoorde jongen 1 direct daaropvolgend tegen [slachtoffer] zeggen: “Geef mij je tasje!” [slachtoffer] werd direct vastgepakt door beide jongens. Er ontstond een worsteling. Met worsteling bedoel ik slaan en schoppen. Ik heb gezien dat beide jongens [slachtoffer] in het gezicht sloegen. Opeens zag ik een mes. Dit werd in de worsteling gepakt door een van deze twee jongens. De jongen hield het mes zo in zijn hand dat ik het mes goed kon zien. Ik ben toen gestopt met het helpen van [slachtoffer] . Ik ben gaan schreeuwen, eigenlijk om hulp. Ik wilde dat mensen ons zouden zien en de politie zouden bellen. Ik zag namelijk dat [slachtoffer] nog steeds rake klappen kreeg van beide jongens. Ik heb nog een keer geprobeerd de jongens bij [slachtoffer] weg te halen, maar direct werd het mes weer getoond. Ik ging direct weer weg.
Opeens zag ik dat beide jongens begonnen te rennen. De jongens renden van het terrein af naar de Mr. Jan Gerritszlaan te Haarlem. Ik hoorde [slachtoffer] roepen naar mij: “Mijn tasje, mijn tasje!” Ik begreep dat de jongens de tas van [slachtoffer] hadden gestolen. [slachtoffer] en ik zijn toen achter de jongens aangerend. Wij zagen nog maar één jongen rennen. Dit betrof jongen 2. Op een gegeven moment hadden [slachtoffer] en ik de jongen te pakken, maar de jongen begon tegen te stribbelen. Tijdens de worsteling zag ik het tasje van [slachtoffer] in het gras liggen. Kennelijk had deze jongen de tas weggegooid tijdens het rennen of tijdens de worsteling. Op het moment dat de politie de jongen van ons had overgenomen hoorde ik [slachtoffer] ook zeggen dat zijn tasje in het gras lag.
Ik droeg een soort camouflage jas, in de kleuren donkergroen, bruin, zwart en rood.
5. Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL1100-201657709-10 van 21 november 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 4] .
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 21 november 2016 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van
[getuige 2]:
Vanmorgen zag ik twee jongens zitten op de tribune van het EDO voetbalterrein te Haarlem. Een van de jongens droeg een camouflagejas (het hof begrijpt, gelet op bewijsmiddel 4 hier en hierna: [getuige 1] ) en de ander droeg een blauwe jas. Omstreeks 12.05 uur stond ik bij mijn auto aan de Meester Jan Gerritszlaan. Op dat moment zag ik dezelfde jongens voorbij lopen. Ongeveer 10 minuten later hoorde ik dat er gevochten werd bij de tribune. Ik heb direct de politie gebeld. Ik zag dat er twee jongens met elkaar aan het vechten waren. De jongen met de camouflagejas stond erbij en keek er naar. Ik zag dat de jongen met de blauwe jas (het hof begrijpt uit de context: de aangever [slachtoffer] ) aan het vechten was met een derde jongen (het hof begrijpt uit de context: de verdachte). Ik zag dat het drietal zich ging verplaatsen naar de Meester Jan Gerritszlaan. Toen ik weer ging kijken zag ik dat de jongens wederom aan het vechten waren. Ik zag dat de jongen met de camouflagejas wederom niets deed. Op dat moment kwam de politie aan rijden.

Bewijsoverweging

De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde en heeft daartoe - kort gezegd -aangevoerd dat de verklaringen van [slachtoffer] en [getuige 1] niet betrouwbaar zijn, met name voor wat betreft de bedreiging met een mes en de diefstal van de tas, waarvoor ook geen ondersteuning is in de verklaringen van andere getuigen.
Het hof overweegt als volgt.
Zowel aangever [slachtoffer] als getuige [getuige 1] hebben direct na het incident bij aankomst van de politie tegenover de verbalisanten verklaard dat [slachtoffer] mede met gebruikmaking van een mes was beroofd en hebben dat daarna herhaald en toegelicht. Het hof is van oordeel dat aan de verklaringen van [slachtoffer] en [getuige 1] wel betekenis kan worden toegekend en dat deze voor het bewijs kunnen worden gebezigd, nu deze verklaringen op essentiële onderdelen consistent zijn en steun vinden in andere bewijsmiddelen. Door getuige [getuige 2] is waargenomen dat er door jongens werd gevochten, terwijl de jongen met de camouflagejas (het hof begrijpt: [getuige 1] ) niets deed, hetgeen steun biedt aan de verklaring van [getuige 1] . [getuige 1] heeft immers verklaard dat de verdachte in gevecht was met de aangever [slachtoffer] en dat hijzelf door de bedreiging met een mes stopte met het helpen van de aangever en op afstand bleef. Voorts is het tasje van de aangever aangetroffen buiten zijn bezit in de nabijheid van de plaats waar de verdachte door de politie is aangehouden. Hierbij komt nog dat direct na het incident bij de dug-out een mes is aangetroffen, terwijl bij de verdachte een bij dat mes passend rode meshouder is aangetroffen.
De verdachte heeft – samengevat – verklaard niet te weten hoe die rode meshouder bij hem terecht is gekomen. Gezien de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien acht het hof de aanwezigheid van die rode meshouder redengevend voor de betrokkenheid van de verdachte bij de beroving. De verdachte heeft geen aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende verklaring gegeven. Ook heeft de verdachte geweigerd de identiteit van zijn medeverdachte te onthullen en daarmee een – zo niet: de enige – mogelijkheid tot verificatie van zijn lezing van de gebeurtenissen gefrustreerd. Het hof acht het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Het hof acht onvoldoende aanwijzingen in het dossier dat er door de verdachte en/of zijn mededader het door de aangever opgegeven geldbedrag weggenomen is. Na de aanhouding is noch bij de verdachte, noch op de plaats delict een geldbedrag aangetroffen, zodat de verdachte van dit onderdeel zal worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen en maatregel

De kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte van de in eerste aanleg ten laste gelegde openlijke geweldpleging vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het thans primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen jeugddetentie en 1 maand jeugddetentie voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren met als bijzondere voorwaarde verplicht contact met de jeugdreclassering. Daarnaast heeft de advocaat-generaal de tenuitvoerlegging gevorderd van de eerder onder parketnummer 15-259497-15 voorwaardelijk opgelegde straf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan diefstal met geweld door het
slachtoffer tegen zijn hoofd en lichaam te slaan, hem te trappen en een mes te tonen en zijn tas af te pakken. Door aldus te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en geen enkel respect getoond voor diens eigendom. Het betreft een ernstig feit, waarvan het slachtoffer heeft verklaard dat hij er nadelige psychische gevolgen van heeft ondervonden. Daarnaast dragen dergelijke feiten in het algemeen bij aan gevoelens van onveiligheid en onrust in de samenleving.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 1 mei 2017 is hij eerder wegens afpersing en poging tot afpersing onherroepelijk veroordeeld.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft het hof kennis genomen van het uitgebreid advies van de Raad voor de Kinderbescherming van 12 januari 2017 en van hetgeen daaromtrent op de terechtzitting in hoger beroep door de verdachte en zijn ouders naar voren is gebracht. De Raad adviseert om de vordering tot tenuitvoerlegging toe te wijzen en daarnaast een deels voorwaardelijke werkstraf op te leggen. De Raad adviseert tevens als bijzondere voorwaarden verplichte behandeling bij Kenter Jeugdhulp en Palier op te leggen en de verplichting om onderwijs te volgen aan een gecertificeerde instelling, onder toezicht van de Jeugd & Gezinsbeschermers te Haarlem.
Het hof is van oordeel dat het opleggen van alleen werkstraf geen recht doet aan de ernst van het feit, te meer nu de verdachte al eerder is veroordeeld wegens afpersing en een poging daartoe.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke jeugddetentie en een werkstraf van na te melden duur passend en geboden. Het hof ziet, gelet op de wijze waarop de verdachte zijn leven momenteel heeft ingericht – werken en ondertussen uitzoeken welke opleiding bij hem past – en de omstandigheid dat hij voldoende ondersteuning lijkt te krijgen van zijn ouders, geen meerwaarde in het opleggen van de geadviseerde bijzondere voorwaarden, te meer nu de invulling daarvan met name ziet op de schoolgang. Het hof acht het thans aangewezen dat de verdachte, die binnenkort achttien jaar wordt, hierin zijn eigen verantwoordelijkheid onderkent en anders de consequenties daarvan draagt.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.473,75. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Door de verdachte is de strafrechtelijke aansprakelijkheid voor de schadeveroorzakende gebeurtenis (het ten laste gelegde) betwist. Nu het hof de verdachte strafrechtelijk aansprakelijk houdt voor het primair bewezen geachte feit, is daarmee de civielrechtelijke aansprakelijkheid voor de daaruit rechtstreeks voortvloeiende schade gegeven.
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte en zijn mededader rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Daarbij is in aanmerking genomen dat de benadeelde partij ter staving van dit deel van zijn vordering gemotiveerde stellingen heeft geponeerd en deze heeft toegelicht in de bijlage bij het schadeonderbouwingsformulier. Hetgeen van de zijde van de verdachte daar tegenover is gesteld, kan tegen die achtergrond niet als een voldoende gemotiveerde betwisting gelden. De begroting van de omvang van immateriële schade is voorbehouden aan de rechter, die daarbij niet is gebonden aan de gewone regels omtrent stelplicht en bewijslast (HR 17 november 2000, NJ 2001/215). Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar maatstaven van billijkheid schatten op € 250,00, waarbij in het bijzonder is gelet op:
  • de omstandigheid dat de benadeelde partij bij het gewelddadige incident letsel heeft opgelopen en met een ambulance naar het ziekenhuis is gebracht en is behandeld op de spoedeisende hulp;
  • de benadeelde partij in verband met de psychische gevolgen van het incident slecht slaapt, nachtmerries en herbelevingen heeft en bang is dat hij de verdachten nogmaals zal tegenkomen;
  • de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters wordt toegekend.
Het hof zal het resterende deel van de vordering dat ziet op immateriële schade afwijzen.
Het deel van de vordering dat strekt tot compensatie van materiële schade is niet, danwel onvoldoende onderbouwd en is door de raadsvrouw gemotiveerd weersproken. Het hof is van oordeel dat het in deze stand van het strafproces een onevenredige belasting van het strafgeding vormt om de benadeelde partij in de gelegenheid te stellen nader bewijs bij te brengen. De benadeelde partij zal dan ook in dit deel van de vordering niet ontvankelijk worden verklaard.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank te Noord-Holland van 25 februari 2016 opgelegde voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 15 uren, subsidiair 7 dagen jeugddetentie. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
werkstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen jeugddetentie.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot vergoeding van immateriële schade voor het overige af.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige (betrekking hebbend op materiële schade) niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 21 november 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen jeugddetentie, met dien verstande dat de toepassing van die jeugddetentie de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 21 november 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland van 25 februari 2016, parketnummer 15-259497-15, te weten van: een
werkstrafvoor de duur van
15 (vijftien) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
7 (zeven) dagenjeugddetentie.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.M.H.P. Houben, mr. P.F.E. Geerlings en mr. R. Kuiper, in tegenwoordigheid van mr. S.M. Schouten, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 juni 2017.
Mr. P.F.E. Geerlings is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[… 1]
[… 2]