ECLI:NL:GHAMS:2017:2284

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 juni 2017
Publicatiedatum
16 juni 2017
Zaaknummer
200.206.599/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwijdering van persoonsgegevens uit het Interne en Externe Verwijzingsregister

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarin zijn vordering tot verwijdering van persoonsgegevens uit het Interne Verwijzingsregister (IVR) en het Externe Verwijzingsregister (EVR) werd afgewezen. [appellant] stelt dat hij onterecht is geregistreerd in deze registers vanwege vermeende betrokkenheid bij fraude. De rechtbank heeft geoordeeld dat er voldoende aanwijzingen zijn dat [appellant] betrokken is geweest bij frauduleuze activiteiten met betrekking tot een schadeclaim voor een Audi A6, die hij had verzekerd bij Reaal. Het hof bevestigt deze bevindingen en oordeelt dat de registratie van [appellant] in de registers gerechtvaardigd is. Het hof wijst erop dat de registratie verstrekkende gevolgen kan hebben voor [appellant] en dat er hoge eisen gesteld moeten worden aan de gronden voor opname in deze registers. Het hof concludeert dat de vorderingen van [appellant] niet toewijsbaar zijn en bekrachtigt het vonnis van de rechtbank, waarbij [appellant] wordt veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.206.599/01 SKG
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/618518/KG ZA 16-1332 AB/BB
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 13 juni 2017
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. A.J. Dolk te Amsterdam,
tegen
REAAL SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Amstelveen,
geïntimeerde,
advocaat: mr. W.A.M. Rupert te Rotterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en Reaal genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 23 december 2016 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 7 december 2016, onder bovenvermeld zaak- en rolnummer gewezen tussen [appellant] als eiser en Reaal als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- dagvaarding in hoger beroep, tevens memorie van grieven, met producties; en
- memorie van antwoord, met producties.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 16 mei 2017 doen bepleiten, [appellant] door mr. A.J. Dolk voornoemd en Reaal door mr. J.C. Rous, advocaat te Rotterdam, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog zijn vorderingen zal toewijzen, met veroordeling van Reaal tot terugbetaling van wat [appellant] ter uitvoering van het vonnis heeft voldaan aan Reaal, met wettelijke rente en met veroordeling van Reaal in de kosten van het geding in beide instanties met nakosten en rente.
Reaal heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep met nakosten.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.9 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. In hoger beroep zijn deze feiten deels in geschil, nu [appellant] met de
grief Ieen tweetal klachten formuleert die opkomen tegen de feitenvaststelling in r.o 2.1 en 2.7 van het vonnis. Rekening houdend met deze bezwaren komen de feiten, samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, neer op het volgende.
2.1
[appellant] is via zijn holding directeur grootaandeelhouder van O&A Verhuur B.V., welke vennootschap op 13 juli 2016 is ontbonden.
2.2
Op 1 juli 2013 heeft O&A Verhuur B.V. een Audi A6 gekocht van Flakkee Lease B.V.
2.3
Op 5 juli 2013 sluit O&A Verhuur B.V. een WAM-verzekering voor de Audi A6 bij Reaal, via haar tussenpersoon Assurantiekantoor [X] B.V. (hierna: [X] ) en de gevolmachtigde van Reaal Voogd & Voogd Verzekeringen. [Y] , medewerker bij [X] (hierna: [Y] ), heeft de aanvraag tot het sluiten van de verzekering behandeld.
2.4
Op 12 februari 2014 wordt de verzekering op naam van O&A Verhuur B.V. beëindigd en omgezet op naam van [appellant] . De omzetting is uitgevoerd door [X] .
2.5
Op 24 februari 2014 wordt door [Y] op digitale wijze een schademelding bij Reaal gedaan op naam van [appellant] . Op het ongedateerde aanrijdingsformulier is vermeld dat op 13 februari 2014 te Schiedam op de Churchillweg de Audi A6 op een stilstaande Toyota Avensis is gereden. Door deze aanrijding is de Toyota naar voren gedrukt en tegen een vrachtwagen aangereden. De vrachtwagen is doorgereden.
2.6
De schade aan de Audi A6 is blijkens het expertiserapport van CED Nederland B.V. van 20 maart 2014 begroot op € 27.305,69. De Afdeling Expertise van Achmea Claims Organisatie heeft in haar expertiserapport van 7 juli 2014 de schade van de Toyota begroot op € 12.704,81.
2.7
Naar aanleiding van de schademelding heeft Voogd & Voogd Verzekeringen een ongevallenanalyse laten uitvoeren door DEKRA Automotive B.V en een toedrachtonderzoek door EMN Forensic.
2.8
In de rapportage van DEKRA Automotive B.V. van 21 maart 2014 wordt, voor zover hier van belang, het volgende geconcludeerd:

7.CONCLUSIE
Naar aanleiding van ons onderzoek kunnen wij concluderen dat:
• De Audi en Toyota een botscontact met elkaar hadden, waarbij de Audi met de voorzijde tegen de achterzijde van de Toyota gereden zal zijn. Dit botscontact vond naar onze mening tweemaal plaats, waarbij de Audi éénmaal amper afgeremd werd en éénmaal sterk afgeremd werd.
• De aanrijding(en) tussen de Audi en Toyota vond(en) niet op 13-02-2014 plaats, zoals opgegeven werd op het aanrijdingformulier. De aanrijding(en) vond(en) gezien de uitleesgegevens van het motormanagement van de Audi plaats op 12-02-2014. De Audi werd na deze aanrijding(en) niet meer gereden, althans dat wijst de kilometerstand uit.
• De Toyota heeft op enig moment een voorschade opgelopen, waarvan de
karakteristieken niet duiden op een botscontact met een vrachtwagen. Zo is de schade
te laag gesitueerd voor een botscontact met een vrachtwagen en duidt de op de
voorbumper overgedragen geel/groene vreemde substantie niet op voertuiglak, maar
op een één componenten lak.
• De knieairbag van de bestuurder van de Toyota werd gedemonteerd, nadat deze
geactiveerd is geweest. Het activeren van de knieairbag kan/zal verband houden met
de aan de Toyota aanwezige voorschade.
• De voorschade aan de Toyota kunnen wij qua mate van roestinwerking niet direct
relateren aan de opgegeven schadedatum.

8.SLOTOPMERKINGEN

Naar aanleiding van ons technische onderzoek naar onderhavige aanrijding, waarbij één partij (de vrachtwagen) onbekend bleef, is ons gebleken dat wij u moeten adviseren nader tactisch onderzoek te laten verrichten waarbij betrokken partijen gehoord worden over de toedracht. Er is vanuit technisch oogpunt één en ander niet verklaarbaar voor wat betreft de toedracht gerelateerd aan de ontstane schadebeelden.’
2.9
In de rapportage van EMN Forensic van 3 oktober 2014 wordt, voor zover hier van belang, het volgende geconcludeerd:

Resumé:
Tijdens het onderzoek is gebleken dat
- beide op het Aanrijdingsformulier vermelde bestuurders verklaren niets van deze aanrijding te weten;
- bestuurder mw. [A] op het moment van de geclaimde aanrijding in het buitenland verbleef;
- er wel een connectie is van mw. [A] met Autobedrijf Flakkee te Dirksland, omdat zij daar haar personenauto heeft gekocht;
- er geen connectie is van mw. [A] met de heer [appellant] ;
- er wel een connectie is met dhr. [Z] met Flakkee Lease, omdat hij met de op het
Aanrijdingsformulier vermeldde Toyota Avensis gereden heeft;
- hij deze personenauto echter op 10 januari 2014 zonder schade bij Flakkee Lease heeft
ingeleverd;
- de vraag gesteld kan worden, of de geclaimde aanrijding ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.’
2.1
Bij brief van 2 december 2014 bericht Reaal aan [appellant] het volgende:
‘Gelet op de uitkomstuit beiden onderzoeken, concluderen wij dat er geprobeerd is Reaal opzettelijk te misleiden. Als gevolg hiervan zullen wij geen uitkering verstrekken.
(…)
Ook zullen wij de polis per 01-01-2015 beëindigen.
(…)
Reaal zal uw naam- adres- en woonplaatsgegevens en uw geboortedatum doorgeven aan de Stichting CIS in Den Haag. Andere financiële instellingen in Nederland kunnen, conform het daarvoor geldende Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen, toetsen of u voorkomt in een Incidentenregister.
(…)
Tenslotte hebben wij het Bureau Justitiële Zaken/Centrum Bestrijding Verzekeringsfraude van het Verbond van Verzekeraars op de hoogte gebracht van de opname van uw persoonsgegevens in het Incidentenregister.’
2.11
Reaal heeft ten behoeve van het interne waarschuwingssysteem een Gebeurtenissenadministratie waaraan een Intern Verwijzingsregister (IVR) is gekoppeld. Op deze registers is de Gedragscode Verwerking Persoonsgegevens Financiële Instellingen (hierna: de Gedragscode) van toepassing. De Gedragscode bepaalt, voor zover hier van belang:

4. Beginselen van Verwerking van Persoonsgegevens
4.3
Persoonsgegevens worden slechts verwerkt indien en voor zover is voldaan aan minimaal één van de volgende rechtmatige grondslagen:
(…)
f. de Verwerking van Persoonsgegevens is noodzakelijk voor de behartiging van het gerechtvaardigde belang van de Financiële instelling of van een Derde aan wie de Persoonsgegevens worden verstrekt, tenzij het belang of de fundamentele rechten en vrijheden van de Betrokkene, in het bijzonder het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, prevaleert.
(…)

5.Doeleinden voor de Verwerking van Persoonsgegevens

5.1
Algemeen
5.1.1
Verwerking van Persoonsgegevens door Financiële instellingen vindt plaats, met inachtneming van de beginselen voor Verwerking van Persoonsgegevens ten behoeve van een efficiënte en effectieve bedrijfsvoering, in het bijzonder in het kader van het uitvoeren van de volgende activiteiten:
a. (…);
b. (…);
c. (…);
d. het waarborgen van de veiligheid en integriteit van de financiële sector, daaronder mede begrepen het onderkennen, voorkomen, onderzoeken en bestrijden van (pogingen tot) (strafbare of laakbare) gedragingen gericht tegen de branche waar een Financiële instelling deel van uitmaakt, de Groep waartoe een Financiële instelling behoort, de Financiële instelling zelf, haar Cliënten en medewerkers, alsmede het gebruik van en de deelname aan waarschuwingssystemen;
e. (…);
f. (…).
(…)
5.5
Verwerking van Persoonsgegevens in het kader van de veiligheid en integriteit van de Financiële sector alsmede het gebruik van waarschuwingssystemen
5.5.1
Ten behoeve van de veiligheid en integriteit van de Financiële sector kunnen gegevens, waaronder Persoonsgegevens, die betrekking hebben op: (i) gebeurtenissen die gelet op het bijzondere karakter van de Financiële sector de zorg en aandacht behoeven van de Financiële instelling; (ii) (potentiële) vorderingen onder meer ten aanzien van een met de Financiële instelling gesloten overeenkomst; (iii) het niet nakomen van contractuele verplichtingen of andere (toerekenbare) tekortkomingen; of (iv) handelingen van Financiële instellingen, waaronder onderzoek als bedoeld in artikel 5.6.1 Gedragscode, worden opgenomen in een Gebeurtenissenadministratie gehouden door Veiligheidszaken of een daartoe aangewezen afdeling van de betreffende Financiële instelling. Op deze Gebeurtenissenadministratie is de Gedragscode van toepassing.
5.5.2
Indien een in het eerste lid bedoelde gebeurtenis voldoet aan de criteria als opgenomen in het Protocol (
hof: Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen) worden de met deze gebeurtenis verband houdende gegevens opgenomen in het incidentenregister en is opname in het EVR mogelijk (Bijlage I: Document B).’
2.12
Reaal is ook deelnemer aan het incidentenwaarschuwingssysteem financiële instellingen. In het Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen (hierna: het PIFI) zijn regels vastgelegd ten aanzien van gegevensuitwisseling tussen de aangesloten financiële instellingen. Het PIFI bepaalt in artikel 3.1.2 dat iedere deelnemer een Incidentenregister, met daaraan gekoppeld een Extern Verwijzingsregister (hierna: EVR), heeft. Het PIFI bepaalt verder, voor zover hier van belang:

4 Incidentenregister
4.1
Doel Incidentenregister
4.1.1
Met het oog op het kunnen deelnemen aan het Waarschuwingssysteem is iedere deelnemer gehouden de volgende doelstelling voor het vastleggen van gegevens in het Incidentenregister te hanteren:
“Het geheel aan verwerkingen ten aanzien van het Incidentenregister heeft tot doel het ondersteunen van activiteiten gericht op het waarborgen van de veiligheid en de integriteit van de financiële sector, daaronder mede begrepen (het geheel van) activiteiten die gericht zijn:
• op het onderkennen, voorkomen, onderzoeken en bestrijden van gedragingen die kunnen leiden tot benadeling van de branche waar de financiële instelling deel van uitmaakt, van de economische eenheid (groep) waartoe de financiële instelling behoort, van de financiële instelling zelf alsmede van haar cliënten en medewerkers;
• op het onderkennen, voorkomen, onderzoeken en bestrijden van oneigenlijk gebruik van producten, diensten en voorzieningen en/of (pogingen) tot strafbare of laakbare gedragingen en/of overtreding van (wettelijke) voorschriften, gericht tegen de branche waar de financiële instelling deel van uitmaakt, de economische eenheid (groep) waartoe de financiële instelling behoort, de financiële instelling zelf, haar cliënten en medewerkers;
• op het gebruik van en de deelname aan het waarschuwingssystemen.
4.2
Toegang tot het Incidentenregister
(…)
4.2.3
De gegevens uit het Incidentenregister van de Deelnemer mogen tevens worden uitgewisseld met functionarissen werkzaam bij de daartoe ingerichte, coördinatiefuncties van de NVB, Verbond, VFN, ZN, FOV en SFH (de fraudeloketten).
(…)

5.Extern Verwijzingsregister

5.1
Functie van het Extern Verwijzingsregister
5.1.1
Volledige en ongecontroleerde toegang tot het Incidentenregister van een Deelnemer door de overige Deelnemers is niet wenselijk. Daarom is er voor gekozen aan het Incidentenregister een Extern Verwijzingsregister te koppelen. In het Extern Verwijzingsregister zijn uitsluitend Verwijzingsgegevens opgenomen. Het Extern Verwijzingsregister is raadpleegbaar door de (Organisaties van de) Deelnemers. Nadat door een Deelnemer wordt vastgesteld dat een (rechts)persoon is opgenomen in het Externe Verwijzingsregister, zijn volgens het bepaalde in artikel 4.2 Protocol gegevens uit het Incidentenregister voor de Deelnemer beschikbaar. Op deze wijze worden gegevens uit het Incidentenregister op een zorgvuldige en gecontroleerde wijze beschikbaar voor de (Organisaties van de) Deelnemers.
5.2
Vastlegging van gegevens in het Extern Verwijzingsregister
5.2.1
De Deelnemer dient de Verwijzingsgegevens van (rechts)personen die aan de hierna onder a en b vermelde criteria voldoen en na toepassing van het onder c genoemde proportionaliteitsbeginsel op te nemen in het Extern Verwijzingsregister.
a. a) De gedraging(en) van de (rechts)persoon vormden, vormen of kunnen een bedreiging vormen voor (I) de (financiële) belangen van cliënten en/of medewerkers van een Financiële instelling, alsmede de (Organisatie van de) Financiële instelling(en) zelf of (II) de continuïteit en/of de integriteit van de financiële sector.
b) In voldoende mate staat vast dat de betreffende (rechts)persoon betrokken is bij de onder a bedoelde gedraging(en). Deze vaststelling betekent dat van strafbare feiten in principe aangifte of klachten wordt gedaan bij een opsporingsambtenaar.
c) Het proportionaliteitsbeginsel wordt in acht genomen. Dit houdt in dat Veiligheidszaken vaststelt, dat het belang van opname in het Externe Verwijzingsregister prevaleert boven de mogelijk nadelige gevolgen voor de Betrokkene als gevolg van opname van zijn Persoonsgegevens in het Extern Verwijzingsregister.’

3.Beoordeling

3.1
[appellant] heeft in eerste aanleg gevorderd dat Reaal zal worden veroordeeld tot verwijdering van de persoonsgegevens van [appellant] uit de registers, waaronder het IVR, het EVR alsmede tot verwijdering van de registratie bij het Bureau Justitiële Zaken/Centrum Bestrijding Verzekeringsfraude van het Verbond van Verzekeraars en uit de applicaties zoals EVA en FISH, op straffe van een dwangsom, met veroordeling van Reaal in de proceskosten.
3.2.
De rechtbank heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen en [appellant] veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank heeft overwogen dat vaststaat dat ter zake de schadeafwikkeling er gefraudeerd is, dat [appellant] niet ruim twee jaar nadien kan volstaan met de enkele betwisting dat hij daar niets mee te maken heeft en in het geheel geen actie heeft ondernomen, waardoor [appellant] de tegen hem gerezen verdenking onvoldoende heeft ontkracht. Voorts acht de rechtbank niet aannemelijk dat de omzetting van de verzekering op 12 februari 2014 geheel buiten [appellant] om is gegaan.
Naar het oordeel van de rechtbank staat derhalve voorshands in voldoende mate vast dat [appellant] betrokken is geweest bij de fraude. Tegen deze beslissingen en de daaraan ten grondslag gelegde motiveringen komt [appellant] met 12 grieven op.
Spoedeisend belang
3.3
Het hof stelt voorop dat bij beantwoording van de vraag of een in kort geding verlangde voorziening, hetzij na toewijzing, hetzij na weigering daarvan, in hoger beroep voor toewijzing in aanmerking komt, zo nodig ambtshalve, mede dient te worden beoordeeld of de eisende partij ten tijde van het arrest van het hof bij die voorziening een spoedeisend belang heeft (HR 31 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE3437). [appellant] heeft in eerste aanleg betoogd dat hij ernstig gedupeerd wordt door de registratie van zijn gegevens. Hij ondervindt problemen bij het afsluiten van verzekeringen en moet een zeer hoge premie betalen. In hoger beroep is door partijen daarop niet teruggekomen, zodat het hof van oordeel is dat [appellant] op grond van de door hem gestelde problemen thans ook nog voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevorderde voorzieningen.
Opname in de Gebeurtenissenadministratie (IVR) en in het Incidentenregister (EVR)
3.4
Het hof ziet aanleiding om de
grieven I tot en met XIIgezamenlijk te behandelen. De kwestie waar het in dit hoger beroep feitelijk om gaat, is of de vermelding van de gegevens van [appellant] in het Incidentenregister (EVR), de Gebeurtenissenadministratie (IVR) en de melding van zijn persoonsgegevens aan het Bureau Justitiële Zaken/Centrum Bestrijding Verzekeringsfraude van het Verbond van Verzekeraars, wegens betrokkenheid bij fraude, gerechtvaardigd was (en nog is). Het hof overweegt als volgt.
3.5
Niet te ontkennen valt dat opname in het Incidentenregister, en met name in het daaraan gekoppelde EVR, verstrekkende gevolgen kan hebben. Alle deelnemende financiële ondernemingen kunnen immers door raadpleging van het EVR vaststellen dat er sprake is van opname in het Incidentenregister door (een) andere deelnemer(s). Vervolgens kunnen zij nadere informatie omtrent de reden van opname opvragen. Dit kan ertoe leiden dat niet alleen de deelnemer die tot opname in het Incidentenregister is overgegaan, maar ook andere deelnemers hun (financiële) diensten aan de opgenomen persoon zullen weigeren. Gelet hierop dienen hoge eisen te worden gesteld aan de grond(en) van Reaal voor opname van (de gegevens van) [appellant] in de registers. Opname in het Incidentenregister en het EVR kan slechts geschieden indien zij in overeenstemming is met de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: Wbp) en het PIFI. Blijkens de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel van de Wbp is daarbij gedacht aan gegevens in verband met strafbaar of hinderlijk gedrag, die tot de gevoelige gegevens behoren omdat de betrokkenen in verband worden gebracht met verwijtbaar gedrag. Het ziet op veroordelingen en op min of meer gegronde verdenkingen (Kamerstukken II 1997–1998, 25 892, nr. 3, p. 102 en 118; zie ook, in een verder verwijderd verband, de beantwoording van vraag 26, Kamerstukken II 1998–1999, 25 892, nr. 13, p. 13/14). Voor zover in het PIFI wordt gesproken over strafrechtelijke persoonsgegevens komt daaraan geen andere betekenis toe. Uit een en ander valt op te maken dat de te verwerken gegevens in voldoende mate moeten vaststaan. Onder strafrechtelijke gegevens moeten daarom zodanig concrete feiten en omstandigheden worden verstaan dat zij een als strafbaar feit te kwalificeren bewezenverklaring - in de zin artikel 350 Wetboek van Strafvordering - kunnen dragen. Dit brengt mee dat een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit, zoals dat kan blijken uit een aangifte onvoldoende is (vgl. HR 25 mei 2009, NJ 2009/243). Volledigheidshalve merkt het hof op dat daarnaast nog een belangenafweging overeenkomstig artikel 8 onder f Wbp dient te worden toegepast. Deze belangenafweging dient overigens ook te worden toegepast voor de interne verwerking van persoonsgegevens in de Gebeurtenissenadministratie (vgl. artikel 4.3 onder f Gedragscode), wat er zij van het betoog van Reaal dat voor interne verwerking van persoonsgegevens minder strenge eisen gelden.
3.6
De registraties door Reaal berusten op door [appellant] volgens haar gepleegde, naar het hof begrijpt, valsheid in geschrift (artikel 225 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) en/of oplichting (artikel 326 Sr) bij het claimen van schade ingevolge de bij Reaal afgesloten verzekeringsovereenkomst. Op grond van het door [appellant] niet (voldoende) weersproken feitenmateriaal wordt door het hof voorshands voldoende aannemelijk geacht dat sprake is geweest van (een poging tot) doelbewuste misleiding van Reaal ter zake van de schade aan de Audi A6. Voorts is het hof voorshands van oordeel dat er sterke aanwijzingen zijn voor de juistheid van het betoog van Reaal dat [appellant] bij deze misleiding betrokken is geweest, maar [appellant] heeft dit gemotiveerd betwist zodat bewijslevering noodzakelijk zal zijn. Zo heeft [appellant] gemotiveerd betoogd dat hij geen wijziging heeft doorgegeven van de verzekeringsgegevens, dat er – behalve de nieuwe polis – ook geen stukken van zijn waaruit anderszins zou volgen, dat [appellant] geen schademelding heeft gedaan en ook het aanrijdingsformulier niet heeft ondertekend, dat Automobielbedrijf Flakkee B.V. aansprakelijk is voor de schade en [appellant] schadeloos is gesteld door Automobielbedrijf Flakkee B.V. [appellant] heeft in dit verband een concreet bewijsaanbod gedaan door, onder andere, medewerkers van [X] (onder andere [Y] ) en van Automobielbedrijf Flakkee B.V. ( [B] ) en hemzelf als getuigen te horen. Met zijn betoog stelt [appellant] , naar het oordeel van het hof, daarmee een aantal te onderscheiden maar evenzogoed samenhangende bewijsvragen aan de orde, die zich zonder nadere bewijslevering niet eenvoudig in het kader van deze procedure voor beantwoording lenen, terwijl die beantwoording wel van belang is te achten voor het antwoord op de vraag of de door [appellant] gevraagde voorzieningen toewijsbaar zouden kunnen zijn.
3.7
Ingevolge vaste jurisprudentie dient terughoudend gebruik te worden gemaakt van de bevoegdheid om te oordelen dat een geschil (ingevolge artikel 256 Rv) niet geschikt is om te worden behandeld in kort geding. Alleen indien de gevraagde voorziening niet in kort geding kan worden gegeven, het geschil feitelijk onhelder is of de zaak in kort geding niet toereikend beoordeeld kan worden, is een zaak ongeschikt voor behandeling in kort geding. Uit het voorgaande in rov. 3.6 volgt dat daarvan naar het oordeel van het hof in dit geval sprake is. Tegen die achtergrond ligt het niet in de rede om bij wege van voorziening de vorderingen van [appellant] toe te wijzen.
3.8
De grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in appel.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Reaal begroot op € 718 aan verschotten en € 2.682 voor salaris en op € 131 voor nasalaris, te vermeerderen met € 68 voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt; en
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M. Jurgens, J.W.M. Tromp en M.E.M.G. Peletier en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2017.