ECLI:NL:GHAMS:2017:2303

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 juni 2017
Publicatiedatum
16 juni 2017
Zaaknummer
23-003732-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met zware mishandeling door met hoge toeren en piepende banden op slachtoffer af te rijden in personenauto

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1962, werd beschuldigd van bedreiging met zware mishandeling. De tenlastelegging betrof een incident op 10 juni 2015 te Haarlem, waarbij de verdachte met hoge snelheid en piepende banden op de aangever is ingereden. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die hem eerder had veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis, waarvan een deel voorwaardelijk. Het hof heeft de zaak onderzocht op basis van de verklaringen van de aangever en getuigen, en heeft geconcludeerd dat de verdachte opzettelijk dreigend heeft gehandeld. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, met een voorwaardelijk deel van 50 uren. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van €620, bestaande uit materiële en immateriële schade. Het hof heeft de verdachte ook verplicht om de schadevergoeding te betalen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van het incident.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-003732-15
Datum uitspraak: 15 juni 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 4 september 2015 in de strafzaak onder parketnummer 15-113297-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 4 juli 2016 en 1 juni 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 10 juni 2015 te Haarlem, althans in Nederland, [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een of meerdere malen (met hoge snelheid, althans op hoge toeren) (met piepende banden) met de auto, een grijze Volvo, op die [benadeelde] ingereden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring, kwalificatie, straf en beslissing op de vordering van de benadeelde partij komt dan de politierechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 10 juni 2015 te Haarlem [benadeelde] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers is verdachte opzettelijk dreigend op hoge toeren, met piepende banden, met een auto, een grijze Volvo, op die [benadeelde] ingereden.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Bewijsverweer

De raadsman heeft bepleit dat de verdachte wordt vrijgesproken van het tenlastegelegde, op de grond dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat dat de verdachte met opzet op [benadeelde] (hierna: de aangever) is afgereden om hem te bedreigen. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de verklaringen van de aangever en de getuigen zowel onderling als innerlijk tegenstrijdig zijn en dat uit de verklaringen van de verdachte juist blijkt dat het de aangever was die zich agressief (tegenover de verdachte) heeft opgesteld.
Het hof overweegt als volgt.
In deze zaak staan grofweg twee verschillende lezingen van hetgeen op 10 juni 2015 te Haarlem is voorgevallen tegenover elkaar, die van de verdachte en die van de aangever.
De lezing van de aangever houdt het volgende in. De verdachte en hij kregen die dag op straat een meningsverschil, waarop de aangever het portier van de auto van de verdachte probeerde open te trekken. Toen dat niet lukte, liep de aangever terug naar zijn ambulancebus. Vervolgens reed de verdachte op hoge toeren en met piepende banden op de aangever af, als gevolg waarvan de aangever aan de kant moest springen om te voorkomen dat hij door de auto geraakt zou worden.
De lezing van de verdachte houdt in dat de aangever die dag agressief reageerde, toen hij zag dat de verdachte foto’s van hem maakte, door onder meer te proberen het portier van de auto van de verdachte open te trekken, waarna de verdachte (slechts) een aantal keren voor- en achteruit is gereden om ruimte voor zichzelf te creëren teneinde de parkeerplaats te kunnen verlaten, hetgeen niet op een andere manier kon.
De lezing van de aangever vindt naar het oordeel van het hof steun in de verklaringen van de getuigen [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ) en [getuige 2] (hierna: [getuige 2] ), die zowel door de politie als door de raadsheer-commissaris zijn gehoord. Het hof acht de verklaringen van de aangever, [getuige 1] en [getuige 2] , toevallige omstanders bij het incident, ook geloofwaardig. Zowel de aangever als deze getuigen hebben onafhankelijk van elkaar tegenover de politie en de raadsheer-commissaris steeds gedetailleerd en in de kern consistent verklaard. In essentie komen hun verklaringen op hetzelfde neer, namelijk dat de verdachte met zijn auto veel toeren maakte en (met vaart) op de aangever inreed.
De door de verdachte gepresenteerde feitelijke gang van zaken is, gelet op het voorgaande, niet aannemelijk geworden. Aan dit oordeel draagt verder bij dat de stelling van de verdachte dat hij slechts een aantal keren voor- en achteruit is gereden (om ruimte voor zichzelf te creëren teneinde de parkeerplaats te kunnen verlaten), geen steun vindt in enige andere in deze zaak afgelegde verklaring. Het hof acht weliswaar aannemelijk dat de aangever geïrriteerd was door de daaraan voorafgaande situatie – het maken van foto’s door de verdachte –, en dat hij probeerde het portier van verdachte’s auto te openen, maar dat doet niet af aan de vaststelling dat de verdachte vervolgens zonder redelijke grond de aangever heeft bedreigd met zware mishandeling. Uit het feit dat de verdachte met hoge toeren en piepende banden op de aangever is afgereden, leidt het hof af dat de verdachte dat deed met het opzet de aangever vrees aan te jagen.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis, waarvan een gedeelte van 75 uren, subsidiair 37 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft verzocht de verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf op grond van de eigen schuld van de aangever.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging met zware mishandeling door met zijn personenauto zeer dreigend op het slachtoffer af te rijden. Deze moest opzij springen om te voorkomen dat hij door de auto zou worden geraakt. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij zijn frustraties over het daaraan voorafgaande optreden van het slachtoffer niet in bedwang heeft weten te houden. Een dergelijk ernstig feit heeft niet alleen impact op het slachtoffer, maar wordt in de samenleving ook als schokkend ervaren en brengt gevoelens van angst en onveiligheid teweeg.
Het hof heeft gelet op de straf die aan personen die zich aan soortgelijke bedreigingen hebben schuldig gemaakt, pleegt te worden opgelegd en die zijn weerslag heeft gevonden in de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt een gevangenisstraf van 4 maanden genoemd.
In dit geval zal het hof een veel mildere straf opleggen in de vorm van een taakstraf. Daartoe is redengevend dat de verdachte zich voor en na 10 juni 2015 niet aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt die ter kennis van justitie zijn gekomen en dat aannemelijk is dat vrijheidsbeneming van enige maanden gevolgen zal hebben voor de baan van de verdachte, die thans 55 jaar oud is. Het hof zal een deel van de straf in voorwaardelijke vorm opleggen om hem ertoe te bewegen in de toekomst in soortgelijke situaties op een meer maatschappelijk aanvaardbare wijze te reageren.
Het hof zal geen toepassing te geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht af, nu daarmee onvoldoende recht zou worden gedaan aan de aard en de ernst van het bewezen verklaarde.
Het hof acht, alles afwegende, een gedeeltelijk voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij [benadeelde] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 970, bestaande uit € 420 aan materiële schade en
€ 550 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij integraal wordt toegewezen en dat daarnaast de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
De raadsman heeft gewezen op de ‘eigen schuld’ aan de zijde van de benadeelde partij/aangever, dat deze er niet voor heeft gekozen ‘de boel niet op te blazen’ en dat de benadeelde partij daarom ‘zijn eigen schade maar moet dragen’.
Het hof overweegt als volgt.
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade (kosten voor manuele therapie) van € 420 heeft geleden, gelet op de gemotiveerde stellingen van de benadeelde partij, die zijn onderbouwd met een verklaring van manueel therapeut [therapeut] . Deze zijn door of namens de verdachte niet gemotiveerd betwist, in het bijzonder niet ten aanzien van het optreden van die schade en het causale verband met het bewezen feit. Dit deel van de vordering ligt dan ook voor toewijzing gereed.
Het hof overweegt met betrekking tot het deel van de vordering dat strekt tot vergoeding van immateriële schade dat slechts recht bestaat op vergoeding van dergelijke schade in de gevallen die limitatief in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) zijn genoemd. Ter zake van de door de benadeelde partij genoemde pijn- en spanningsklachten, voor de behandeling waarvan hij zich tot een manueel therapeut heeft gewend, is het hof van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat hij als gevolg van het handelen van de verdachte rechtstreeks schade van € 200 heeft geleden, zodat de vordering op dit punt in zoverre zal worden toegewezen.
Hetgeen verder door de benadeelde partij naar voren is gebracht, is naar het oordeel van het hof vooralsnog onvoldoende voor de conclusie dat het overige deel van de opgevoerde immateriële schade van dien aard is dat deze kan worden beschouwd als aantasting van de benadeelde in zijn persoon als bedoeld in art. 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, BW, terwijl evenmin zonder meer kan worden vastgesteld dat de verdachte het oogmerk had immateriële schade toe te brengen als bedoeld in art. 6:106, eerste lid, aanhef en onder a, BW. Het vormt naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding als de benadeelde partij in deze fase van het strafproces alsnog in de gelegenheid zou worden gesteld om op dit punt nader bewijs aan te brengen. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering, waarin hij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof ziet in hetgeen door de raadsman is aangevoerd over de eigen schuld van de benadeelde geen aanleiding te oordelen dat de schade - naar het hof begrijpt: voor zover de vordering tot vergoeding daarvan voor toewijzing vatbaar is - deels voor rekening van de benadeelde moet komen. Aangenomen kan worden dat de benadeelde, door zijn poging het portier van de auto van de verdachte open te trekken, heeft bijgedragen aan het ontstaan van gevoelens van frustratie bij de verdachte, maar de reactie van de verdachte daarop, zoals bewezenverklaard, staat daarmee in een dusdanig disproportionele verhouding, dat het handelen van de benadeelde in het licht van het ontstaan van de schade irrelevant moet worden geacht.
Het toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
50 (vijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 620 (zeshonderdtwintig euro)waarvan € 420 ter zake van materiële schade en € 200 ter zake van immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële en immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 10 juni 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 620 (zeshonderdtwintig euro)waarvan € 420 ter zake van materiële schade en € 200 ter zake van immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
12 (twaalf) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële en immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 10 juni 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. J.J.I. de Jong en mr. M.J.A. Duker, in tegenwoordigheid van mr. D.G. Oomkes, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 15 juni 2017.