In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1988, was beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van een plastic zakje met 5,62 gram cocaïne op 22 september 2016 te Schiphol. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, maar heeft de verdachte vrijgesproken van andere tenlasteleggingen. Het hof oordeelde dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van één week. De advocaat-generaal had in hoger beroep een geldboete van € 900,- gevorderd, subsidiair 18 dagen hechtenis. De raadsman van de verdachte pleitte voor een geldboete, gezien de negatieve gevolgen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de verdachte's werk en gezinsleven. Het hof heeft uiteindelijk een geldboete van € 900,- opgelegd, met de mogelijkheid van 18 dagen hechtenis bij gebreke van betaling. De beslissing is gebaseerd op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte. De relevante wettelijke voorschriften zijn de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht.