ECLI:NL:GHAMS:2017:2634

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 juni 2017
Publicatiedatum
7 juli 2017
Zaaknummer
23-003821-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van de dagvaarding en terugwijzing naar de politierechter in Amsterdam

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was in eerste aanleg aangeklaagd voor diefstal van een fiets, gepleegd op 3 februari 2016. De raadsman van de verdachte heeft in hoger beroep bepleit dat de inleidende dagvaarding nietig verklaard dient te worden, omdat de verdachte ten tijde van de betekening gedetineerd was. Het hof heeft vastgesteld dat de dagvaarding niet op rechtsgeldige wijze is betekend, aangezien de verdachte op het moment van betekening in detentie was. Dit werd onderbouwd met detentieverklaringen van de Dienst Justitiële Inrichtingen.

Het hof oordeelde dat de dagvaarding niet op de bij de wet voorgeschreven wijze aan de verdachte was uitgereikt, waardoor deze in eerste aanleg nietig had moeten worden verklaard. Aangezien de verdachte niet ter terechtzitting in hoger beroep was verschenen en de dagvaarding om daar te verschijnen niet in persoon was betekend, heeft het hof besloten de zaak terug te wijzen naar de politierechter in de rechtbank Amsterdam. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en verklaarde de dagvaarding in eerste aanleg nietig, met de instructie dat de politierechter opnieuw recht dient te doen met inachtneming van dit arrest.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003821-16
datum uitspraak: 6 juni 2017
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 12 oktober 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-149959-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 6 juni 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van hetgeen door de raadsman en de advocaat-generaal naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 3 februari 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fiets (beachcruiser), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan een tot nu toe onbekend gebleven persoon, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die/dat weg te nemen voornoemde fiets onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking van het fietsslot van voornoemde fiets.

Geldigheid van de inleidende dagvaarding

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de inleidende dagvaarding nietig verklaard dient te worden, omdat de verdachte ten tijde van de betekening van die dagvaarding gedetineerd was.
Het hof overweegt daaromtrent als volgt. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting van de politierechter op 12 oktober 2016 blijkt dat de gemachtigde raadsman in eerste aanleg heeft betoogd dat de dagvaarding niet op rechtsgeldige wijze is betekend omdat de verdachte ten tijde van de betekening gedetineerd was. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman ter onderbouwing van dit betoog een tweetal detentieverklaringen, afkomstig van de Dienst Justitiële Inrichtingen van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, aan het hof overgelegd.
Het hof stelt vast dat uit deze detentieverklaringen blijkt dat de verdachte van 18 juli 2016 tot 25 juli 2016 gedetineerd was in de Penitentiaire Inrichting in Alphen aan den Rijn, vestiging Eikenlaan, en van 25 juli 2016 tot 16 september 2016 in de Penitentiaire Inrichting in Alphen aan den Rijn, locatie Maatschapslaan.
Uit het procesdossier in eerste aanleg blijkt dat op 2 augustus 2016 tevergeefs is getracht de dagvaarding in eerste aanleg aan de verdachte te betekenen op diens GBA-adres Tafelbergweg 27, 1105 BC Amsterdam. Nu uit de overgelegde detentieverklaringen blijkt dat de verdachte toen gedetineerd was, is het hof van oordeel dat niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 588 van het Wetboek van Strafvordering. De inleidende dagvaarding is derhalve niet op de bij de wet voorgeschreven wijze aan de verdachte uitgereikt en had om die reden in eerste aanleg nietig moeten worden verklaard.
Nu de verdachte niet ter terechtzitting in hoger beroep is verschenen en de dagvaarding om daar te verschijnen hem niet in persoon is betekend en zich ook geen omstandigheid voordoet waaruit kan worden afgeleid dat de dag van de terechtzitting in hoger beroep de verdachte tevoren bekend was, zal het hof deze zaak, gelet op het bepaalde in artikel 422a, eerste lid, Sv terugwijzen naar de politierechter in de rechtbank Amsterdam.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart de dagvaarding in eerste aanleg nietig.
Wijst de zaak terug naar de politierechter in de rechtbank Amsterdam, teneinde met inachtneming van dit arrest recht te doen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. G.M. Boekhoudt, mr. C.N. Dalebout en mr. T. Blom, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Tilburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 6 juni 2017.
De voorzitter en de jongste raadsheer zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.