ECLI:NL:GHAMS:2017:2847

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 juni 2017
Publicatiedatum
14 juli 2017
Zaaknummer
23-002694-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van een vonnis inzake medeplegen van poging tot woninginbraak met aanpassing van bewijs- en strafmaatoverwegingen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 30 juni 2016. De verdachte was eerder veroordeeld voor medeplegen van poging tot woninginbraak. Het hof bevestigt het vonnis van de rechtbank, maar past de bewijs- en strafmaatoverwegingen aan. De zaak werd behandeld naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 13 juni 2017. De raadsvrouw van de verdachte heeft betoogd dat de verdachte vrijgesproken dient te worden, omdat niet bewezen kan worden dat hij de poging tot woninginbraak heeft gepleegd. Het hof overweegt echter dat de omstandigheden, waaronder de aanwezigheid van de verdachte in het portiek en de waarnemingen van getuigen en politie, voldoende bewijs opleveren voor de betrokkenheid van de verdachte bij het delict. Het hof concludeert dat de verdachte zich samen met een medeverdachte schuldig heeft gemaakt aan de poging tot woninginbraak. De raadsvrouw's verweer wordt verworpen, en het hof oordeelt dat het uitblijven van een verifieerbare verklaring van de verdachte een rol speelt in de bewijsvoering. Daarnaast oordeelt het hof dat bijzondere voorwaarden bij de voorwaardelijke straf passend zijn, ter voorkoming van recidive. Het hof bevestigt het vonnis van de rechtbank, met inachtneming van de aangepaste overwegingen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-002694-16
Datum uitspraak: 27 juni 2017
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 30 juni 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13/669005-16 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
13 juni 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het hof niet gebracht tot andere overwegingen en beslissingen dan die van de eerste rechter, zodat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, met dien verstande dat het hof
- de navolgende bewijsoverwegingen in de plaats stelt van de overwegingen die in het vonnis waarvan beroep onder 4.3 zijn opgenomen;
- de navolgende strafmotivering toevoegt aan die van de rechtbank;
- de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen vervangt door de bewijsmiddelen die (in die gevallen waarin de wet dit vereist) in een later bij dit verkort arrest te voegen bijlage zijn vervat.

Bewijsoverwegingen

De raadsvrouw heeft op de terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte van het ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken. Daartoe heeft zij, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat de verdachte de hem verweten poging tot woningbraak als pleger of als medepleger heeft begaan. Immers, niet kan worden vastgesteld dat de verdachte uitvoeringshandelingen heeft verricht of dat hij op een andere manier een wezenlijke bedrage aan het ten laste gelegde feit heeft geleverd. De enkele aanwezigheid van de verdachte in het portiek en de omstandigheid dat één van de twee mannen die de getuige [getuige] in het portiek heeft gezien, in dit portiek op de trap heen en weer liep, zijn niet voldoende om tot een bewezenverklaring te komen.
Het hof overweegt als volgt.
Op 14 januari 2016 heeft [getuige] twee mannen waargenomen voor de deur van de portiekwoning aan de [adres 2] , nadat zij kort ervoor harde knallen en gekraak had gehoord. Zij heeft de twee mannen zien staan totdat de politie daar enkele minuten later arriveerde (dossierpagina 4). De politie heeft de twee mannen, de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] , boven aan de trap van het portiek aangetroffen. [medeverdachte] had een gele plastic tas met daarin een koevoet voorhanden, op de voordeur van de portiekwoning zaten diverse sporen van braak en beide verdachten droegen handschoenen. Het hof heeft, mede gelet op de foto’s van de handschoenen die zich in het dossier bevinden (dossierpagina’s 66 en 67), geen reden te twijfelen aan de waarneming van de betrokken politieambtenaren dat dit
werkhandschoenen betroffen.
De verdachte heeft in zijn politieverhoor geen vragen omtrent het ten laste gelegde willen beantwoorden. Dit was op de terechtzitting in eerste aanleg niet anders.
Voormelde feiten en omstandigheden acht het hof redengevend voor het bewijs van het ten laste gelegde, in die zin dat daaruit wordt afgeleid dat de verdachte zich tezamen en in vereniging met medeverdachte [medeverdachte] schuldig heeft gemaakt aan een poging tot woninginbraak. Nu de verdachte geen redelijke, verifieerbare, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven, kan het ten laste gelegde wettig en overtuigend worden bewezen zoals vermeld in het vonnis waarvan beroep. Anders dan de raadsvrouw heeft geïmpliceerd kan het uitblijven van zo’n verklaring in een situatie als de onderhavige wel degelijk een rol spelen bij de beoordeling van de bewijsvraag, ook voor wat betreft het tenlastegelegde medeplegen (vgl. 5 juli 2016, NJ 2016/413). Aan het medeplegen doet, gelet op het voorgaande, geen afbreuk dat een van de twee mannen tijdens het forceren van de voordeur de portiektrap op en af zou zijn gelopen, zoals de raadsvrouw heeft aangevoerd. Het verweer wordt verworpen.

Nadere strafmotivering

Anders dan door de raadsvrouw betoogd, acht het hof het stellen van bijzondere voorwaarden bij de door de rechtbank voorwaardelijk opgelegde straf passend en geboden. Uit oogpunt van het voorkomen van recidive is van belang dat de verdachte wordt begeleid door de reclassering, waarbij deze begeleiding kan worden beëindigd indien de reclassering van oordeel is dat deze niet langer noodzakelijk is. Voorts heeft het hof bij de beoordeling van de beslissing tot strafoplegging acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 31 mei 2017 en op het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. J.J.I. de Jong en mr. M.J.A. Duker, in tegenwoordigheid van
mr. A. Stronkhorst, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
27 juni 2017.
[…]
.