In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 juli 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1964 en thans gedetineerd, was in hoger beroep gegaan tegen een eerdere veroordeling voor inbraak in een kapsalon in Amsterdam op 20 maart 2016. De tenlastelegging omvatte diefstal met braak, waarbij de verdachte een paar schoenen en een geldbedrag heeft weggenomen. Tijdens de zittingen in hoger beroep zijn verschillende verzoeken van de raadsman afgewezen, waaronder verzoeken om aanvullend onderzoek. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de inbraak heeft gepleegd, gebaseerd op getuigenverklaringen en het aantreffen van de buit. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, rekening houdend met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd. De vordering van de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze niet opnieuw was ingediend in hoger beroep. De beslissing is gegrond op de artikelen 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.