Uitspraak
mr. M.K. de Menthon Bakete Den Haag,
mr. P.C. Burgerte Den Haag.
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
- tweeduizend vijfhonderd euro (€ 2.500,00) bruto per maand, althans dertigduizend euro (€ 30.000,00) bruto per jaar, in het eerste jaar na beëindiging van de samenwoning;
- drieduizend euro (€ 3.000,00) bruto per maand, althans zesendertigduizend euro (€ 36.000,00) bruto per jaar, in het tweede jaar na beëindiging van de samenwoning;
- drieduizend vijfhonderd euro (€ 3.500,00) bruto per maand, althans tweeënveertigduizend euro (€ 42.000,00) bruto per jaar, in het derde jaar na beëindiging van de samenwoning;
- vierduizend euro (€ 4.000,00) bruto per maand, althans achtenveertigduizend euro (€ 48.000,00) per jaar, in het vierde en de daarop volgende jaren na beëindiging van de samenwoning.
3.Beoordeling
per maand, ligt het in de rede de samenlevingsovereenkomst vooralsnog aldus uit te leggen dat de man maandelijks een bedrag aan de vrouw betaalt tot het voor het desbetreffende jaar overeengekomen maximum, waarbij na het verstrijken van dat jaar op 1 augustus de vrouw de hoogte van haar eigen inkomen aantoont en zo nodig verrekening van door de man te veel betaalde alimentatie plaatsvindt. Partijen zijn immers overeengekomen dat de bewijsstukken die de vrouw daartoe dient te overleggen niet alleen salarisstroken betreffen, maar ook andere stukken, waaronder jaaropgaven en relevante delen van belastingaangiften. Beide laatstgenoemde stukken zijn niet maandelijks maar na het einde van een kalenderjaar beschikbaar, terwijl aan de hand van de belastingaangifte niet alleen het inkomen van de vrouw uit dienstbetrekking, maar ook de hoogte van (inkomen uit) vermogen van de vrouw en eventuele andere bronnen kunnen worden vastgesteld. Daarnaast ligt het op de weg van de vrouw opgave te doen van de huurinkomsten die zij geniet vanwege de twee appartementen die zij bezit, afgezet tegen de ten behoeve van die appartementen over de betreffende periode gemaakte kosten.
Tegen die achtergrond ligt het voor de hand de samenlevingsovereenkomst vooralsnog voorts zo uit te leggen dat de vrouw de in artikel 8.4 genoemde bewijsstukken uiterlijk een maand na het verstrijken van het desbetreffende jaar, derhalve telkens vóór 1 september, aan de man verstrekt. Vooralsnog dient te worden geoordeeld dat de (grootte van de) vorderingen tot betaling van achterstallige en toekomstige partneralimentatie voldoende bepaalbaar is aan de hand van die bewijsstukken, en dat de grosse van de notariële akte een geldige executoriale titel oplevert voor de uit die akte voortvloeiende vorderingen van de vrouw op de man.