ECLI:NL:GHAMS:2017:3255

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 juli 2017
Publicatiedatum
14 augustus 2017
Zaaknummer
23-000533-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 juli 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 10 februari 2017 was gewezen. De verdachte, geboren in 1982, was aangeklaagd voor het opzettelijk handelen in strijd met het verbod van de Opiumwet, meermalen gepleegd. De tenlastelegging betrof het telen, bereiden, bewerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en aanwezig hebben van cocaïne en heroïne op of omstreeks 10 januari 2017 te Amsterdam. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en is tot een andere bewezenverklaring gekomen. Het hof achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 10 januari 2017 opzettelijk 2,39 gram cocaïne en 0,83 gram heroïne aanwezig heeft gehad. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van de overige tenlastegelegde feiten.

De strafbaarheid van de verdachte werd niet uitgesloten, en het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 600, te betalen in één termijn. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte. De verdachte had eerder onherroepelijk strafbare feiten gepleegd, wat in zijn nadeel weegt. Het hof heeft de op te leggen straf gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 23, 24c en 57 van het Wetboek van Strafrecht. Het arrest is uitgesproken in een openbare terechtzitting en is ondertekend door de rechters van de meervoudige strafkamer.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-000533-17
Datum uitspraak: 3 juli 2017
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 10 februari 2017 in de strafzaak onder parketnummer
13-006498-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
postadres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 19 juni 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 10 januari 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 2,39 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of ongeveer 0,83 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 10 januari 2017 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad, 2,39 gram van een materiaal bevattende cocaïne en 0,83 gram van een materiaal bevattende heroïne.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Bewijsmiddelen

Het hof neemt over de bewijsmiddelen als onder 2, 3 en 4 vermeld in het proces-verbaal dat één geheel uitmaakt met de aantekening van het mondelinge vonnis waarvan beroep, waarbij de inhoud van het onder 3 genoemde bewijsmiddel wordt aangevuld met de volgende redengevende feiten en omstandigheden:
Omstandigheden: In beslag genomen naar aanleiding van aanhouding Opiumwet 2C.
Verder wordt aan de bewezenverklaring ten grondslag gelegd het proces-verbaal met nummer PL 1300-2017007503-2 van de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant] van 10 januari 2017 (doorgenummerde pagina’s 11 en 12), voor zover inhoudende als verklaring van de verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op 10 januari 2017 hield ik te Amsterdam als verdachte van overtreding van artikel 2/C Opiumwet aan:
Achternaam: [verdachte]
Voornamen: [verdachte]
Geboren: [geboortedatum] 1982.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete van € 600, te betalen in twee maandelijkse termijnen van elk € 300.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 600, te betalen in termijnen.
De raadsman heeft verzocht een straf op te leggen die “gemakkelijk verteerbaar” is voor de verdachte.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte en zijn draagkracht. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van harddrugs. Harddrugs zijn schadelijk voor de gezondheid en vormen als zodanig een bedreiging voor de volksgezondheid. De handel in en het gebruik van verdovende middelen leiden tot allerlei vormen van criminaliteit, overlast en andere maatschappelijke problemen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 6 juni 2017 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, hetgeen in zijn nadeel weegt.
Het hof acht, alles afwegende, net als de politierechter oplegging van een geldboete van € 600 passend en geboden. Het hof ziet geen aanleiding te bepalen dat de verdachte dit bedrag in gedeelten mag voldoen, gelet op hetgeen hij over zijn financiële situatie heeft verklaard - onder meer dat hij een uitkering geniet en zonder betaling van huur of kostgeld bij een vriend woonachtig is - en niet is verzocht om betaling in termijnen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 23, 24c en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 600 (zeshonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
12 (twaalf) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. A.M. van Woensel en mr. S.C.C. Hes-Bakkeren, in tegenwoordigheid van mr. C.J.J. Kwint, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 juli 2017.
mr. S.C.C. Hes-Bakkeren is buiten staat dit arrest te ondertekenen.