ECLI:NL:GHAMS:2017:3395
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van voorlopige hechtenis in hoger beroep met betrekking tot ernstige bezwaren en schorsingsverzoek
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 2 augustus 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 17 juli 2017. De appellant, geboren in 1993 en thans verblijvende in een huis van bewaring, had hoger beroep ingesteld tegen het bevel tot gevangenhouding en de afwijzing van zijn verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis. Het hof heeft kennisgenomen van de relevante stukken en heeft zowel de advocaat-generaal als de verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. M.P. Friperson, gehoord.
Het hof oordeelt dat er onvoldoende ernstige bezwaren zijn voor de feiten 1 tot en met 3 die in de vordering inbewaringstelling zijn vermeld. Hoewel de verdachte op enig moment in de vluchtauto heeft gezeten, is dit niet voldoende om ernstige bezwaren aan te nemen voor zijn betrokkenheid bij die feiten. De 12-jaarsgrond, die betrekking heeft op de geschokte rechtsorde, en de onderzoeksgrond vervallen derhalve.
Met betrekking tot feit 4 oordeelt het hof echter dat er wel voldoende ernstige bezwaren aanwezig zijn, vooral gezien de hoeveelheid verdovende middelen die is aangetroffen, de wijze van verpakking en de eerdere veroordeling van de verdachte in België voor illegale handel in verdovende middelen. Het hof concludeert dat de situatie zoals bedoeld in artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering zich niet voordoet. Het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis wordt afgewezen, omdat het niet nader is onderbouwd. De beschikking is gegeven door de meervoudige strafkamer van het hof.