In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1993, was in Nederland verbleven terwijl hij wist dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000 tot ongewenst vreemdeling was verklaard. De ongewenstverklaring was in 2013 aan de verdachte uitgereikt en de bezwaar- en beroepsprocedure was in 2014 afgerond. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die hem eerder had veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 21 augustus 2017 heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte niet op de hoogte was van zijn ongewenstverklaring, omdat zijn advocaat hem had verteld dat hij in Nederland mocht verblijven. Het hof oordeelde echter dat deze mededeling niet ter zake deed, aangezien de verdachte op de hoogte was van zijn status als ongewenst vreemdeling. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 22 februari 2016 te Schiphol verbleef, terwijl hij wist dat hij niet in Nederland mocht zijn.
Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 maanden, zonder voorwaardelijke straf. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan. De verdachte had een beslissing van de Nederlandse overheid genegeerd, wat het hof als ernstig heeft aangemerkt. De op te leggen straf is gegrond op artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht.