ECLI:NL:GHAMS:2017:3542

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 september 2017
Publicatiedatum
5 september 2017
Zaaknummer
23-002005-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen ongewenstverklaring van vreemdeling

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1993, was in Nederland verbleven terwijl hij wist dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000 tot ongewenst vreemdeling was verklaard. De ongewenstverklaring was in 2013 aan de verdachte uitgereikt en de bezwaar- en beroepsprocedure was in 2014 afgerond. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die hem eerder had veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 21 augustus 2017 heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte niet op de hoogte was van zijn ongewenstverklaring, omdat zijn advocaat hem had verteld dat hij in Nederland mocht verblijven. Het hof oordeelde echter dat deze mededeling niet ter zake deed, aangezien de verdachte op de hoogte was van zijn status als ongewenst vreemdeling. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 22 februari 2016 te Schiphol verbleef, terwijl hij wist dat hij niet in Nederland mocht zijn.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 maanden, zonder voorwaardelijke straf. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan. De verdachte had een beslissing van de Nederlandse overheid genegeerd, wat het hof als ernstig heeft aangemerkt. De op te leggen straf is gegrond op artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002005-16
datum uitspraak: 4 september 2017
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 13 mei 2016 in de strafzaak onder parketnummer 15-038780-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 21 augustus 2017.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 februari 2016 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, in elk geval op grond van enig wettelijk voorschrift, tot ongewenst vreemdeling was verklaard of terwijl tegen hem een inreisverbod was uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsverweer

De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte niet wist dat hij zich niet in Nederland mocht bevinden, omdat zijn advocaat hem had gezegd dat hij vanwege het tegen de ongewenstverklaring ingestelde bezwaar en beroep in Nederland mocht verblijven.
Het hof overweegt dat niet terzake doet of de advocaat van de verdachte hem dergelijke mededelingen heeft gedaan, nu aan de verdachte de beschikking tot ongewenstverklaring in 2013 in persoon is uitgereikt en de bezwaar- en beroepsprocedure in 2014 is afgerond, zodat hij wist dat hij op de ten laste gelegde datum niet in Nederland mocht zijn.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 22 februari 2016 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, tot ongewenst vreemdeling was verklaard.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet, dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenste vreemdeling is verklaard.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden waarvan 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft het hof verzocht een lagere en/of voorwaardelijke straf op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft een beslissing van de Nederlandse overheid, waarbij hij tot ongewenst vreemdeling was verklaard en op grond waarvan hij verplicht was Nederland te verlaten, genegeerd en heeft zich hier te lande opgehouden terwijl hij wist dat dit hem niet was toegestaan.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 10 augustus 2017 is hij weliswaar eerder onherroepelijk veroordeeld maar ter zake van andersoortige feiten, zodat het hof dit bij de strafmaat niet in het nadeel van de verdachte meeweegt.
Het hof oordeelt dat de door de advocaat-generaal gevorderde straf geen recht doet aan de ernst van het bewezen verklaarde. Het hof acht, alles afwegende, en gelet op de straffen die volgens de zogenoemde LOVS-richtlijnen in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd, een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden passend en geboden. In het voorgaande ligt besloten dat het hof oplegging van een voorwaardelijke straf dan wel een straf van kortere duur, zoals door de raadsman bepleit, niet passend acht.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. M.J.A. Duker en mr. S. Bek, in tegenwoordigheid van mr. S. Egidi, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 september 2017.