Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
Stcrt.2003 nr. 251 (hierna: het Verplichtstellingsbesluit) is met ingang van 1 januari 2004 de deelneming in de Stichting Bedrijfspensioenfonds voor Langdurige Uitzendkrachten (destijds afgekort: Stiplu) ingevolge de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 (hierna afgekort: Wet Bpf 2000) verplicht gesteld voor uitzendkrachten die zowel tenminste in 26 weken werkzaam zijn geweest voor één uitzendonderneming als 21 jaar of ouder zijn.
Bij Besluit van 30 januari 2009 (
Stcrt.2009 nr. 1645), is het Verplichtstellingsbesluit met ingang van 1 februari 2009 gewijzigd (onder meer) in die zin dat door naamswijziging van Stiplu de verplichtstelling de deelneming in de Stichting Pensioenfonds voor de Personeelsdiensten (afgekort: StiPP) betreft en geldt voor uitzendkrachten die op basis van een uitzendovereenkomst werkzaam zijn voor een uitzendonderneming vanaf de eerste dag dat zij de leeftijd van 21 bereiken tot hun 65 jarige leeftijd. In het Verplichtstellingsbesluit zijn de begrippen uitzendonderneming en uitzendovereenkomst als volgt gedefinieerd:
“Particular Agreement”) tussen de afzonderlijke SThree Company (in de Algemene Voorwaarden:
“the Company”) en Percival (in de Algemene Voorwaarden:
“Service Provider”) van toepassing zijn.
“The Employer”, de consultant als
“The Employee”en de SThree Company als
“Agency”staat onder meer:
3.Beoordeling
€ 5.000,00 ( naderhand verlaagd tot € 1.600,-) aan administratiekosten, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 december 2013 en met veroordeling van Percival in de proceskosten in conventie en reconventie.
dezeaan de werkgever verstrekte opdracht, zodat geen sprake is van een uitzendovereenkomst en daarmee is volgens de kantonrechter niet voldaan aan één van de wezenlijke vereisten voor verplichte aansluiting bij StiPP.
Whereasen de definitie van
Particular Agreement) en de wijze van facturering. De facturering loopt via SThree aldus dat de (eind)cliënt aan de SThree Company betaalt, die betaalt vervolgens aan Percival en Percival betaalt aan de werknemer.
Care 4 Care/StiPPECLI:NL:HR:2016:2356) beslist dat voor de toepassing van artikel 7:690 BW niet is vereist dat de werkgever een allocatiefunctie vervult, in die zin dat artikel 7:690 BW uitsluitend van toepassing zou zijn indien de werkgever zich met name bezighoudt met het bij elkaar brengen van vraag en aanbod van tijdelijke arbeid zoals vervanging van werknemers tijdens ziekte of andere afwezigheid, het opvangen van piekuren of soortgelijke plotselinge opkomende werkzaamheden. Uit de tekst van artikel 7:690 BW volgt dat alle arbeidsovereenkomsten waarbij de werknemer door de werkgever ter beschikking wordt gesteld aan een derde om krachtens door deze aan de werkgever verstrekte opdracht arbeid te verrichten onder toezicht en leiding van die derde, uitzendovereenkomsten zijn.
Omdat de definitie van het begrip uitzendovereenkomst in het Verplichtstellingsbesluit (vrijwel) identiek is aan de omschrijving van dat begrip in artikel 7:690 BW, is voor de uitleg van het begrip uitzendovereenkomst in het Verplichtstellingsbesluit artikel 7:690 BW leidend. Van een uitzendovereenkomst in de zin van artikel 7:690 BW is sprake indien een overeenkomst de volgende elementen bevat:
- een werkgever;
- die in het kader van diens beroep of bedrijf;
- een werknemer ter beschikking stelt;
- aan een derde;
- om krachtens een door die derde aan de werkgever gegeven opdracht;
- arbeid te verrichten onder toezicht en leiding van de derde.
StiPP heeft, anders dan Percival heeft betoogd, ten aanzien van de toepasselijkheid van artikel 7:690 aan haar stelplicht voldaan. Indien Percival bedoeld heeft te betogen dat zij met de betwisting van de stellingen van StiPP heeft kunnen volstaan, miskent zij dat op haar ten aanzien van voornoemde elementen een verzwaarde stelplicht rust. Het hof zal daar nog op terugkomen.
- de aanduiding van Percival als employer en de consultant als employee;
- het feit dat de terbeschikkingstelling door Percival van de consultant aan de (eind)cliënt zijn contractuele grondslag vindt in artikel 2 van de arbeidsovereenkomst waarin staat:
“The Employee undertakes to carry out to the best of his ability all work he may in all reasonableness be instructed to do by or on behalf of the Employer and that is associated with the company of the Employer or the (End) Client and to behave in accordance with the instructions that will be issued to him by or on behalf of the Employer or the (End) Client, even if his work is not (entirely) covered by his job description”;
- het feit dat in artikel 2 van de arbeidsovereenkomst de consultant zich ten opzichte van Percival verplicht om de instructies van zowel Percival als de (eind)cliënt op te volgen.
Die inhoud blijkt kernachtig uit de (hierboven in nr. 2.4 al aangehaalde) definitie van ‘Particular Agreement’ in de Algemene Voorwaarden:
“the agreement between the Company and the Service Provider setting out the terms and conditions with respect to the supply of a particular consultant by the Service Provider to the Company for the duration of a Client’s project(…)”.Hieruit vloeit voort dat Percival op basis van afzonderlijke overeenkomsten met de diverse SThree Brands bedrijfsmatig consultants ter beschikking stelt.
feitelijkplaats vindt aan de (eind)cliënt en dat de consultant arbeid verricht onder toezicht en leiding van de (eind)cliënt.
“die alle ‘brands’ tezamen vertegenwoordigde”(zo stelt Percival in nr. 5 van de akte van 10 februari 2015) - en op het feit dat SThree Holdings zich tegenover Percival garant heeft gesteld voor de betaling van de facturen van Percival. Die garantstelling zou als achterliggende reden hebben dat Percival de loonbetalingen aan de consultants voorfinancierde.
Deze stelling is onjuist. De vraag wie partij is/zijn bij een overeenkomst wordt bepaald door de overeenkomst en niet door de functie van degene die namens die partijen de overeenkomst tekent. In de Master Agreement waarop Percival zich beroept staat SThree Holdings niet als partij vermeld. Als partijen staan vermeld in de Master Agreement tien vennootschappen, aangeduid met “
Hereinafter singularly referred to as “the Company”, jointly referred to as “SThree Brands””.Voorts staat boven de handtekening van [X] :
“Signed for and on behalf of the SThree Brands”.Dit betekent dat de SThee Brands in de Master Agreement de opdrachtgevers zijn van Percival. Daarmee is in overeenstemming dat SThree Holdings zich voor de SThree Brands tegenover Percival garant heeft gesteld. Die garantstelling zou immers zinledig zijn indien SThree Holdings de (enige) opdrachtgever van Percival zou zijn.
De Master Agreement en de Algemene Voorwaarden zijn aan te merken als een raamovereenkomst die van toepassing is zodra een SThree Company aan Percival een consultant aandraagt ten behoeve van een plaatsing bij een (eind)cliënt.
De overeenkomst van opdracht die de grondslag vormt van de feitelijke terbeschikkingstelling van een consultant door Percival is
“the Particular Agreement”zoals omschreven in de Algemene Voorwaarden, te weten de overeenkomst
“between the Company and the Service Provider”.
Omdat in de Algemene Voorwaarden ‘the Company’ niet nader gedefinieerd is, dient daarvoor dezelfde (hierboven geciteerde) omschrijving te gelden als genoemd in de Master Agreement. Dat betekent dat met ‘the Company’ in de omschrijving van de
“the Particular Agreement”de afzonderlijke SThree Company wordt bedoeld.
De opdrachtgever van Percival is dus telkens (“
singularly referred to”) de afzonderlijke SThree Company die aan Percival een consultant aanlevert voor plaatsing bij een (eind)cliënt.
StiPP neemt tot uitgangspunt dat tussen Percival en de (eind)cliënt, zoals Percival zelf (zie o.m. nr. 18 van de pleitnota van mr. Van Riel) herhaaldelijk heeft gesteld, geen
“enkele juridische relatie”bestaat. Dit gegeven brengt volgens StiPP met zich mee dat de terbeschikkingstelling door Percival niet anders dan via de SThree Company kan en (dus) moet lopen. Dit betekent volgens StiPP dat de SThree Company de doorlener aan de (eind)cliënt is.
Ten aanzien van de stelling dat de contractuele relatie tussen de (eind)cliënt en de SThree Company beperkt is tot het selecteren en werven van consultants en het gedurende de werkzaamheden van de consultant onderhouden van commerciële contacten, heeft Percival niet aan haar verzwaarde stelplicht voldaan. Zij heeft verzuimd om ter onderbouwing van haar betwisting een (voorbeeld van een) overeenkomst (
“particular agreement”) in het geding te brengen die gewoonlijk gesloten werden tussen de SThree Company en de (eind)cliënt.
Dat de SThree Company na werving en selectie van de consultant als contractspartij van de (eind)cliënt contractueel betrokken blijft bij de werkzaamheden van de consultant, blijkt uit het (door Percival niet betwiste en daarmee vaststaande) gegeven dat de (eind)cliënt de vergoeding voor de terbeschikkingstelling van de consultant aan de SThree Company betaalt, en de SThree Company, na het inhouden van de haar toekomende commissie) de vergoeding van de terbeschikkingstelling aan Percival betaalt voor de zekerheid waarvan SThree Holdings zich jegens Percival garant heeft gesteld. De titel van de facturatie aan en betaling van de terbeschikkingstellingsvergoeding door de (eind)cliënt aan de SThree Company kan in de genoemde omstandigheden niet anders dan een overeenkomst van opdracht zijn op grond waarvan de SThree Company de consultant uitleent aan de (eind)cliënt en als tegenprestatie de overeengekomen prestatie factureert.
De SThree Company kan die instructiebevoegdheid uitsluitend van Percival als werkgever hebben verkregen op grond van de tussen hen bestaande overeenkomst (
“particular agreement”), ook al omdat – zoals tussen partijen vaststaat – een rechtstreekse overeenkomst tussen de werknemer en de (eind)cliënt telkenmale ontbreekt
.Hierop sluit de tekst van de preambule en definitie van de overeenkomst tussen Percival en de SThree Company in de Algemene Voorwaarden aan (de onderstrepingen zijn van het hof):
- de preambule:
The Service Provider agrees to engage such consultants in order tosubcontract their services to the Companywho will in turn subcontract their services to its clients;- de definitie van de overeenkomst tussen Percival en de SThree Company:
the supply of a particular consultant by the Service Provider to the Companyfor the duration of a Client’s project.Door de overdracht van de instructiebevoegdheid door Percival aan de SThree Company, is de SThree Company gerechtigd om leiding en toezicht uit te oefenen over de consultant. Dat de SThree Company van dat recht geen gebruik maakt door de consultant geen arbeid voor haar te laten verrichten, maar volstaat met de instructie aan Percival tot plaatsing van de consultant bij de (eind)cliënt en de overdracht van de instructiebevoegdheid aan de (eind)cliënt, doet er niet aan af zij ten opzichte van Percival de derde is onder wiens leiding en toezicht de consultant zijn arbeid verricht.
Hiermee strookt dat in artikel 5 van de arbeidsovereenkomst is bepaald dat niet alleen de (eind)cliënt en Percival, maar ook de “
Agency”(te weten: de SThree Company) de terbeschikkingstelling (en daarmee ook de arbeidsovereenkomst) kan beëindigen. Zonder nadere toelichting van de zijde van Percival, welke ontbreekt, valt niet in te zien hoe deze bevoegdheid terecht is gekomen bij degene waarvan Percival stelt dat zij uitsluitend de ‘selecteur’, respectievelijk ‘bemiddelaar’ is.
Het gevolg is dat Percival onder het Verplichtstellingsbesluit valt en jegens StiPP gehouden is om de consultants aan te melden als deelnemers van Stipp.
Dit betekent dat de grieven I, II en III in het principaal hoger beroep slagen en grief IV geen verdere bespreking meer behoeft.
StiPP heeft aangevoerd dat kosten zijn gemaakt voor de verwerving van gegevens, voor het verrichten van onderzoek ter plaatse en voor het analyseren daarvan en het daarover rapporteren. Voorts heeft zij aangevoerd dat het gaat om een forfaitair bedrag dat door het bestuur op grond van het Uitvoeringsreglement (december 2011) van StiPP (hierna: het Uitvoeringsreglement) bevoegd is vastgesteld.
In artikel 4.1 lid 8 van het Uitvoeringsreglement van StiPP is bepaald dat het bestuur van StiPP bevoegd is om de nodige gegevens naar beste weten vast te stellen indien de aangesloten werkgever niet tijdig de juiste gegeven heeft aangeleverd. Voorts staat in dat artikel:
De vordering in conventie om voor recht te verklaren dat Percival niet gehouden is tot betaling van € 1.600,- wordt afgewezen en het voorgaande brengt tevens mee dat de vordering in reconventie Percival te veroordelen tot betaling van € 1.600,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 december 2013, zal worden toegewezen.