ECLI:NL:GHAMS:2017:3782

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 september 2017
Publicatiedatum
20 september 2017
Zaaknummer
23-001019-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake vuurwapenbezit

Op 20 september 2017 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 13 maart 2017 was gewezen. De verdachte, geboren in 1980 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was in eerste aanleg veroordeeld tot 60 dagen gevangenisstraf, waarvan 57 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, voor het voorhanden hebben van een vuurwapen met bijbehorende munitie. Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de behandeling van de zaak in hoger beroep op 6 september 2017 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het bewezenverklaarde feit heeft bekend en dat er geen vrijspraak is bepleit. Gelet op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, heeft het hof de op te leggen straf opnieuw beoordeeld. Het hof heeft daarbij in aanmerking genomen dat het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich meebrengt.

Het hof heeft de straf bepaald op drie maanden gevangenisstraf, in lijn met de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), die een gevangenisstraf van drie maanden voor soortgelijke feiten aanbevelen. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd ten aanzien van de strafoplegging, maar het vonnis voor het overige bevestigd. De tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, zal in mindering worden gebracht op de opgelegde gevangenisstraf. De uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001019-17
datum uitspraak: 20 september 2017
VERSTEK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 13 maart 2017 in de strafzaak onder parketnummer
13/701332-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 6 september 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.

Vonnis waarvan beroep

De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het hof niet gebracht tot andere overwegingen en beslissingen dan die van de eerste rechter, zodat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, zulks met uitzondering van de strafoplegging; in zoverre zal het vonnis worden vernietigd. Aangezien de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit, is er mede gelet op artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering geen aanleiding de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen in dit arrest op te nemen.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot 60 dagen gevangenisstraf waarvan 57 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen met bijbehorende munitie. Het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie vormt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens creëert het risico van gebruik van die wapens en brengt gevoelens van onveiligheid met zich.
Het hof heeft gelet op de straf die in soortgelijke gevallen pleegt te worden opgelegd en die zijn weerslag heeft gevonden in de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt een gevangenisstraf van 3 maanden genoemd. Het hof ziet, anders dan de politierechter, in de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep, geen aanleiding hiervan in het voordeel van de verdachte af te wijken.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van drie maanden passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.E. Kleene-Krom, mr. J.J.I. de Jong en mr. R. Kuiper, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Metgod, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 september 2017.