ECLI:NL:GHAMS:2017:3860

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 september 2017
Publicatiedatum
25 september 2017
Zaaknummer
R 000495-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vergoeding uit 's Rijks kas in strafzaak na niet-ontvankelijkheid Openbaar Ministerie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 15 september 2017 uitspraak gedaan in een verzoekschrift op de voet van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Het verzoek werd ingediend door verzoekster, die een vergoeding van € 550,00 vroeg voor kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand. De zaak betreft een strafzaak waarin het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is verklaard in zijn vervolging. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek, maar het hof oordeelde anders.

Het hof heeft eerder, op 1 juni 2016, de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van verzoekster. Het beroep in cassatie dat hiertegen was ingesteld, is door de advocaat-generaal ingetrokken. De advocaat van verzoekster stelde dat de strafzaak hiermee was geëindigd, terwijl de advocaat-generaal van mening was dat de zaak nog niet was geëindigd omdat er plannen waren voor een hernieuwde vervolging.

Het hof oordeelde dat de zaak tegen verzoekster inderdaad was geëindigd, en dat verzoekster ontvankelijk was in haar verzoek om vergoeding. Het hof achtte gronden van billijkheid aanwezig voor het toekennen van de gevraagde vergoeding. De voorzitter van het hof heeft het verzoek toegewezen en de vergoeding van € 550,00 toegekend, te betalen uit 's Rijks kas. De beschikking is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken tijdens de openbare zitting.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Rekestnummer: R 000495-17 (591a Sv)
Parketnummer in hoger beroep: 23-002332-14
Beschikking op het verzoekschrift op de voet van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964,
domicilie kiezende ten kantore van haar advocaat,
[adres] .

1.Inhoud van het verzoek

Het verzoekschrift strekt tot het toekennen van een vergoeding uit ’s Rijks kas ten bedrage van € 550,00 ter zake van kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van de onderhavige verzoekschriftprocedure en het gelijktijdig ingediende verzoek op de voet van artikel 89 Sv.

2.Procesverloop

Het verzoekschrift is op 22 maart 2017 ingekomen.
Op 24 april 2017 heeft de advocaat-generaal schriftelijk geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.
De voorzitter heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 1 september 2017 de advocaat-generaal, verzoeker en diens advocaat ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord.

3.Beoordeling van het verzoek

Bij arrest van 1 juni 2016 heeft het hof de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van verzoekster. Het van dit arrest ingestelde beroep in cassatie is op 28 december 2016 door de advocaat-generaal ingetrokken.
De advocaat van verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat de strafzaak hiermee is geëindigd. Naar de mening van de advocaat-generaal is de strafzaak nog niet geëindigd omdat de officier van justitie voornemens is een hernieuwde vervolging te starten voor hetzelfde feitencomplex. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof heeft in de strafzaak tegen verzoekster een einduitspraak gedaan die onherroepelijk is geworden. Naar daaraan op grond van vaste jurisprudentie aan te leggen maatstaven is de zaak daarmee tot een einde gekomen als bedoeld in artikel 89, eerste lid, Sv. De voorzitter legt het standpunt van de advocaat-generaal zo uit dat de specifieke kenmerken van de zaak meebrengen dat een uitzondering op de hoofdregel dient te worden gemaakt. Hierover overweegt De voorzitter het volgende.
Het standpunt van de advocaat-generaal is in de kern gebaseerd op de opvatting dat de omstandigheid dat de zaak nog niet is geëindigd op één lijn kan worden gesteld met de, naar de mening van de advocaat-generaal, nog bestaande bevoegdheid om verzoekster opnieuw te vervolgen voor dezelfde feiten. Dit kan niet als juist worden aanvaard. Daartoe wordt allereerst overwogen dat het is voorbehouden aan de rechter die over de te initiëren tweede strafzaak moet oordelen om een oordeel te geven over de vraag of de officier van justitie verzoekster voor een tweede maal voor dezelfde feiten mag vervolgen. Dat oordeel is nog niet gegeven. Integendeel, de advocaat-generaal heeft desgevraagd meegedeeld dat de inleidende dagvaarding in de tweede strafzaak nog niet is uitgebracht. In dit verband komt voorts betekenis toe aan de ter zitting gebleken omstandigheid dat de advocaat van verzoekster en de advocaat-generaal van mening verschillen over de vraag of de niet-ontvankelijkverklaring die het hof in de strafzaak heeft uitgesproken een formeel dan wel materieel karakter heeft. Daarmee zijn aard en inhoud van het te verwachten preliminaire debat ter terechtzitting in de tweede strafzaak gegeven. Het lot van de tweede strafzaak is daardoor met zoveel onzekerheden omgeven dat deze, voor zover deze al een uitzondering op de hoofdregel zou kunnen rechtvaardigen, in casu geen uitzonderingssituatie oplevert.
Naar het oordeel van het hof is de zaak tegen verzoekster geëindigd. Verzoekster is derhalve ontvankelijk in haar verzoek.
Voorts acht het hof gronden van billijkheid aanwezig voor toekenning van een vergoeding zoals verzocht.

4.Beslissing

De voorzitter:
Wijst het verzochte toe.
Kent uit ’s Rijks kas aan verzoeker een vergoeding toe van € 550,00 (vijfhonderdvijftig euro).
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan verzoekster.
Deze beschikking is gegeven door de voorzitter van de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, mr. M. Iedema, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Groenenberg als griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 15 september 2017.
De voorzitter beveelt:
de tenuitvoerlegging van deze beschikking voor een bedrag van € 550,00 (vijfhonderdvijftig euro), te betalen uit ’s Rijks kas aan verzoeker voornoemd door overmaking van bovenstaand bedrag op bankrekeningnummer NL44ABNA0256104212 t.n.v. Spong advocaten Stichting derdengelden o.v.v. R 000495-17.
Amsterdam, 15 september 2017.
Mr. M. Iedema, voorzitter.