Uitspraak
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
“Ik denk dat de inleg op de overeenkomsten van verschillende rekeningen is betaald. Ik weet niet welke. Mijn vrouw beheerde haar eigen en/of rekening. Van die rekening deden we allebei de overboekingen. Die rekening is waarschijnlijk niet gebruikt door Dexia. Die rekening was namelijk specifiek voor Tupperware. (…) Mijn vrouw keek nooit in de bankafschriften. Wel in die van haar en/of rekening. Ze heeft nooit een vraag gesteld over een post op een bankafschrift.” [X] verklaarde hierover:
“(…) Mijn man deed de overboekingen, ook van mijn en/of rekening. Ik deed nooit iets, behalve contant geld storten. We beheerden samen mijn rekening. Ik hield wel in de gaten wat er op mijn rekening gebeurde, maar niet gedetailleerd. Ik heb nooit een vreemde post op een bankafschrift zien staan. Ik keek niet op bankafschriften van andere rekeningen. In de regel sorteerde mijn man de post. Ik heb nooit een envelop van Dexia, Legio-Lease of Labouchere gezien. Mijn man maakte de bankpost open, ook van mijn en/of. Mijn man deed de bankafschriften in een mapje. Van mijn rekeningen deed ik dat meestal zelf.”Uit de verklaringen van de echtelieden volgt dat [X] haar eigen en/of-rekening, al dan niet samen met [appellant] , beheerde en meestal zelf de bankafschriften in een mapje deed en de bankafschriften ook bekeek (zie ook memorie van grieven onder 6.4.1). Nu vaststaat dat er vanaf deze rekening betalingen zijn verricht ten aanzien van de leaseovereenkomsten VI tot en met IX, die zijn aangegaan op 25 maart 1999, - elke maand € 50,- per overeenkomst - acht het hof het niet geloofwaardig dat [X] zoals zij als getuige heeft verklaart nooit, dus ook niet in de periode april 1999 tot maart 2000, een vreemde post op een bankafschrift heeft zien staan. In het licht daarvan is de verklaring van [X] dat zij pas in het voorjaar van 2006 van de leaseovereenkomsten hoorde en van [appellant] dat hij in mei, juni 2006 [X] over de leaseovereenkomsten heeft verteld en dat zij van geen enkele leaseovereenkomst wist ongeloofwaardig. Als gevolg daarvan kunnen hun verdere verklaringen, die ook tegenstrijdigheden bevatten (zie het bestreden vonnis onder 3.10), niet dienen ter ontzenuwing van het bewijsvermoeden dat zij meer dan drie jaar voor 13 maart 2003 wist van de leaseovereenkomsten, met als gevolg dat Dexia erin is geslaagd te bewijzen dat de rechtsvordering tot vernietiging van de leaseovereenkomsten is verjaard.