ECLI:NL:GHAMS:2017:4108

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 oktober 2017
Publicatiedatum
6 oktober 2017
Zaaknummer
23-000827-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal met geweld, bedrijfsinbraak, schuldheling en beïnvloeding van een getuige

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 7 maart 2017. De verdachte, geboren in 1996, was aangeklaagd voor meerdere feiten, waaronder diefstal met geweld, bedrijfsinbraak, schuldheling, beschadiging van een bromfiets en beïnvloeding van een getuige. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de rechtbank bevestigd, maar de strafoplegging aangepast. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan een deel voorwaardelijk. De advocaat-generaal had een gevangenisstraf van 10 maanden gevorderd, met bijzondere voorwaarden en reclasseringstoezicht. Het hof oordeelde echter dat, gezien de ernst van de feiten en het strafrechtelijk verleden van de verdachte, een hogere gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, passend was. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan een straatroof en een bedrijfsinbraak, wat leidde tot gevoelens van onveiligheid in de maatschappij. Het hof heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder opname in De Catamaran en toezicht door de reclassering, en heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere PIJ-maatregel afgewezen. De benadeelde partij heeft recht op schadevergoeding, die door het hof is toegewezen. Het hof heeft de uitspraak gedaan met inachtneming van de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000827-17
datum uitspraak: 6 oktober 2017
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 7 maart 2017 in de strafzaak onder de parketnummers 13-650391-16 en 13-669153-14 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 20 juni 2017 en 26 september 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de strafoplegging en de beslissing op de vordering tenuitvoerlegging, in zoverre zal het vonnis worden vernietigd. Het hof heeft kennisgenomen van het in het hoger beroep herhaalde verweer ten aanzien van feit 1 en verenigt zich met de overwegingen die in eerste aanleg hebben geleid tot de verwerping ervan.

Oplegging van straf en de vordering tenuitvoerlegging

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor de in eerste aanleg onder 1 tot en met 5 bewezen verklaarde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de rechtbank Amsterdam bepaald dat de eerder voorwaardelijk opgelegde PIJ ten uitvoer zal worden gelegd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor de onder 1 tot en met 5 ten laste gelegde feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met als bijzondere voorwaarden plaatsing in de instelling De Catamaran en zich te melden bij Reclassering Nederland te Eindhoven. Daarnaast heeft de advocaat-generaal de afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging gevorderd van de eerder onder parketnummer 13/669153-14 voorwaardelijk opgelegde PIJ-maatregel.
Het hof is van oordeel dat de afweging met betrekking tot de op te leggen straf en de beoordeling van de vordering tot tenuitvoerlegging in het bijzondere geval van de verdachte zodanig met elkaar verweven zijn, dat de hierna volgende overwegingen op beide beslispunten betrekking hebben.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een straatroof. Hij heeft de handtas van de aangeefster met geweld van haar schouder gerukt. Dit heeft plaatsgevonden op de openbare weg in een winkelgebied. Dit is een ernstig feit, omdat de verdachte bij de aangeefster gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg heeft gebracht en omdat dergelijke straatroven ook kunnen bijdragen aan algemene gevoelens van onveiligheid in de maatschappij.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een bedrijfsinbraak. Dit is een ergerlijk en zeer brutaal feit, waarbij – zoals blijkt uit de vordering benadeelde partij – veel materiële schade is veroorzaakt bij de aangever. De verdachte heeft enkel oog gehad voor eigen financieel gewin. Voorts heeft hij zich schuldig gemaakt aan schuldheling, beschadiging van een bromfiets en beïnvloeding van een getuige. Met het plegen van deze feiten in een relatief korte periode heeft de verdachte anderen schade toegebracht en door het laatste feit beoogde hij zichzelf buiten schot te houden voor de strafrechtelijke gevolgen die zijn handelen kon en, wat het hof betreft, moet hebben.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van de verdachte van 7 september 2017 blijkt dat de verdachte veelvuldig is veroordeeld voor vermogensdelicten en vernielingen en dat hij ten tijde van het plegen van de onderhavige feiten in een proeftijd liep van een voorwaardelijk aan hem opgelegde PIJ-maatregel en onder elektronisch toezicht stond. Zelfs met deze enorme stok achter de deur alsmede steunende gesprekken met reclassering en hulpverleners is verdachte wederom vervallen in ernstig delictgedrag.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft het hof kennis genomen van het advies van Arkin van 18 april 2017 en het advies van Reclassering Inforsa Amsterdam van 20 december 2016, alsmede van hetgeen over zijn huidige toestand op de terechtzitting in hoger beroep door de verdachte en twee deskundigen naar voren is gebracht.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het nu goed met hem gaat en dat hij de behandeling en het verblijf bij De Catamaran als zeer positief ervaart. Hij zegt nu veel minder impulsief te zijn en staat, anders dan voorheen, open voor behandeling. Daarnaast heeft hij een positieve dagbesteding in de vorm van werk als fietsenmaker.
De deskundige mevrouw [naam 1], als klinisch psycholoog werkzaam bij De Catamaran, heeft de verklaring van de verdachte bevestigd. Naar het oordeel van de deskundige is de verdachte inmiddels in staat om te reflecteren op zijn eigen gedrag. Er wordt in het kader van de behandeling gewerkt aan het beschrijven van zijn eigen historie en het verwerken van de in zijn jeugd opgelopen beschadigingen. Hij kan zich emotioneel kwetsbaar opstellen, hetgeen als een aanwijzing kan worden gezien dat de verdachte geen geharde crimineel is. Ook kan hij zijn eigen valkuilen en zwakke kanten herkennen. Hij kijkt met een spijtig gevoel naar zijn verleden en de verkeerde keuzes die hij toen heeft gemaakt; hij ziet dit als verloren jaren.
Bij De Catamaran volgt de verdachte verschillende programma’s die erop gericht zijn om het doen en denken te integreren. Het is vooralsnog lastig om er zicht op te krijgen hoe effectief de behandeling tot nu toe is geweest. De stress die de aanloop naar de zitting met zich brengt vertroebelt het zicht op de resultaten. Zo is hij angstig om in de leefgroep dingen te doen en te zeggen die ter terechtzitting tegen hem zouden kunnen worden gebuikt, zodat nog niet goed te zeggen is hoe hij in de groep functioneert. Dit zal na de uitspraak waarschijnlijk zijn weggeëbd, waardoor er een beter zicht ontstaat op de tot nu toe bereikte resultaten. De verdachte houdt zich aan de afspraken en voert de afgesproken dagbesteding naar behoren uit. Hij trekt aan de bel als hij hulp nodig heeft en kan zich beheersen als het gaat om drugs- en alcoholgebruik, aldus deskundige [naam 1]. Hij blijkt goed te kunnen omgaan met de vrijheden die hem tot nu toe mondjesmaat worden gegeven, bijvoorbeeld de mogelijkheid om zonder begeleiding een paar uur de stad in te gaan. Als hij in De Catamaran had gezeten op basis van bijzondere voorwaarden, dan zou hij nu al meer vrijheden hebben gehad. In het kader van een onvoorwaardelijke PIJ zouden dergelijke vrijheden niet aan de orde zijn.
De deskundige de heer [naam 2], als psychiater werkzaam bij Arkin jeugdteam, heeft verklaard dat de verdachte gebaat is bij een meer individuele benadering, een mogelijkheid die in het kader van de PIJ-maatregel ontbreekt. Verdachte is beïnvloedbaar en wordt bij een algemene groepsbenadering meegetrokken in het gedrag van de meer ‘verharde’ PIJ-jongeren. Arkin heeft daarom een langer durende klinische behandeling in een setting met een individuele aanpak geadviseerd. De Catamaran is een dergelijke behandelsetting, specifiek voor jongeren met een meer psychiatrische problematiek, met opgelegde bijzondere voorwaarden dan wel een PIJ-maatregel. Het is van belang voor deze verdachte dat hij vrijheden kan krijgen, waarbij hij fouten kan maken en van die fouten kan leren. Dergelijke vrijheden kunnen in het kader van een onvoorwaardelijke PIJ niet worden gegeven, maar wel in het kader van een verblijf bij De Catamaran op basis van bijzondere voorwaarden. Een onvoorwaardelijke PIJ wordt dan ook niet geadviseerd door deskundige [naam 2].
In het algemeen geldt dat een verdachte die, nadat hem een voorwaardelijke straf is opgelegd, vijf strafbare feiten pleegt – waaronder een straatroof en een bedrijfsinbraak – niet snel onder tenuitvoerlegging van deze voorwaardelijke straf uit zal komen. Dat is ook logisch, omdat het opleggen van een voorwaardelijke straf anders niet veel zin zou hebben, een brullende muis zou zijn. Uit hetgeen de verdachte en de deskundigen op de zitting naar voren hebben gebracht over de kentering die in het leven van de verdachte heeft plaatsgevonden nu hij in De Catamaran wel een zinnige dagbesteding heeft en goed meewerkt aan de behandeling, concludeert het hof echter dat in het geval van deze verdachte, en op dit moment in zijn leven, tenuitvoerlegging van de onvoorwaardelijke PIJ niet passend zou zijn. Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat de vordering tot tenuitvoerlegging dient te worden afgewezen.
Dat neemt niet weg dat de verdachte een vrijheidsstraf verdient voor het plegen van deze feiten. Een andere strafmodaliteit wordt niet passend geacht, gezien de ernst van de feiten en het strafrechtelijk verleden van de verdachte. Daarnaast dient de behandeling, die redelijk recent is aanvangen, nog aanzienlijke tijd te worden voortgezet, met een geleidelijke uitbreiding van vrijheden.
Het hof acht, alles afwegende, gezien het aantal en de ernst van de feiten, een hogere gevangenisstraf dan gevorderd door de advocaat-generaal passend en geboden. Het hof neemt hierbij tevens in aanmerking dat de feiten zijn gepleegd op het moment dat de verdachte in een proeftijd liep en zal verdachte een gevangenisstraf opleggen van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk.
Het hof zal na te melden bijzondere voorwaarden opleggen opdat de verdachte naast de motivatie voor de behandeling zelf, ook hierdoor gemotiveerd wordt zich te houden aan de bijzondere voorwaarden en niet opnieuw een strafbaar feit te plegen. Omdat te verwachten is dat de verdachte nog ambulante begeleiding nodig zal hebben na het verstrijken van de klinische behandelperiode, waarvan onzeker is hoe lang die zal moeten duren, zal het hof aan de voorwaardelijk op te leggen straf een proeftijd verbinden van drie jaar.
De verdachte is in 2015 veroordeeld voor onder meer een viertal diefstallen met geweld en één afpersing, alle gepleegd op één dag. In die zaak is de verdachte een voorwaardelijke PIJ-maatregel opgelegd van welke veroordeling de verdachte nog in een proeftijd liep. De verdachte heeft zich in de onderhavige strafzaak wederom schuldig gemaakt aan een diefstal met geweld, een ernstig feit dat gevaar kan veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon. Over de onderliggende gedragsproblematiek van de verdachte is uit de rapportages en ter terechtzitting in eerste aanleg naar voren gekomen dat zijn oppositionele stoornis zich heeft ontwikkeld tot een persoonlijkheidsstoornis met borderline trekken waarbij de verdachte zeer impulsief handelt. De deskundigen achten een risico op terugval groot indien de verdachte niet klinisch wordt behandeld. Op grond daarvan is het hof van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Het hof zal daarom op grond van artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht bevelen dat de behandeling en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar is, zodat is gewaarborgd dat de behandeling van de verdachte bij De Catamaran direct kan worden voortgezet en ook daarna toezicht op de verdachte kan worden gehouden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 432,62 te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De vordering is ook niet betwist. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14e, 36f, 57, 285a, 311, 312, 350 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en de beslissing op de vordering tenuitvoerlegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich zal laten opnemen in De Catamaran zolang zijn behandela(a)r(en) bij deze instelling dat noodzakelijk acht(en), waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die de veroordeelde in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven.
Stelt daarnaast als voorwaarde dat de veroordeelde zich zal melden bij Reclassering Nederland te Eindhoven, [adres 2].
Stelt daarnaast als voorwaarde dat de veroordeelde na beëindiging van zijn opname bij De Catamaran zich zal melden bij Reclassering Inforsa te Amsterdam.
Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat voormelde voorwaarden en uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1.00 STK Zaktelefoon Kl: zilver SAMSUNG GALAXY S7 edge 5259017;
- 1.00 STK Zaktelefoon SAMSUNG mini S5 5222989;
- 1.00 STUK Zaktelefoon SAMSUNG S3 5222994 (kapot scherm).
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 432,62 (vierhonderdtweeëndertig euro en tweeënzestig cent) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 7 februari 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het onder 1, 2, 3, 4 en 5 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 432,62 (vierhonderdtweeëndertig euro en tweeënzestig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
8 (acht) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 7 februari 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Amsterdam van 26 juli 2016, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 19 maart 2015, parketnummer 13-669153-14, voorwaardelijk opgelegde PIJ maatregel voor de duur van 2 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met bijzondere voorwaarden.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.M. Degenaar, mr. P. Greve en mr. P.F.E. Geerlings, in tegenwoordigheid van
mr. K. Sarghandoy, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 6 oktober 2017.
[…]