In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1981, werd beschuldigd van kinderopvangtoeslagfraude, valsheid in geschrift, schending van de inlichtingenplicht en gewoontewitwassen, met een benadelingsbedrag van ongeveer € 118.000. De zaak kwam ter terechtzitting na een eerder vonnis van 17 september 2014, waartegen de verdachte hoger beroep had ingesteld. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak grondig onderzocht, inclusief de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de raadsvrouw.
De tenlastelegging omvatte meerdere feiten, waaronder het indienen van valse aanvragen voor kinderopvangtoeslag bij de Belastingdienst, het opmaken van vervalste documenten en het opzettelijk nalaten van het verstrekken van noodzakelijke informatie aan de Belastingdienst. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de bewezenverklaring van de feiten 1, 2, 3 en 4, en dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid uitsloten. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, en een proeftijd van twee jaren. Het hof overwoog dat de ernst van de feiten en de hoogte van het benadelingsbedrag een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigden, ondanks de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De uitspraak is gedaan op basis van de artikelen van het Wetboek van Strafrecht die van toepassing waren ten tijde van de feiten. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en deed opnieuw recht, waarbij het de verdachte vrijsprak van andere ten laste gelegde feiten die niet bewezen konden worden.