ECLI:NL:GHAMS:2017:4147

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 maart 2017
Publicatiedatum
12 oktober 2017
Zaaknummer
23-000713-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzetheling van een telefoon na aankoop onder verdachte omstandigheden

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1992, werd beschuldigd van opzetheling van een mobiele telefoon, een iPhone 4, die zij op 7 oktober 2013 in Alkmaar had verworven. De verdachte had de telefoon gekocht voor € 160 van een verkoper die zij via WhatsApp had leren kennen. De verkoper was volgens de verdachte een 'rare jongen' en er waren aanwijzingen dat hij ook in drugs handelde. De verdachte had gevraagd of de telefoon gestolen was, maar het ontkennende antwoord was voor haar niet voldoende om aan te nemen dat alles in orde was. Het hof oordeelde dat de verdachte zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat de telefoon van diefstal afkomstig was, en dat zij deze kans op de koop toe had genomen door de telefoon te kopen zonder verder onderzoek te doen naar de rechtmatige eigenaar.

Het hof verwierp de verweren van de verdediging, waaronder de stelling dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard vanwege vermeende vormverzuimen tijdens de verhoren. Het hof oordeelde dat er geen sprake was van een eerlijk proces en dat de verdachte voldoende gelegenheid had gehad om zich te verdedigen. De verdachte werd schuldig bevonden aan opzetheling, en het hof vernietigde het eerdere vonnis, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 350 en zeven dagen hechtenis. Het hof benadrukte dat heling het plegen van vermogensdelicten bevordert, en dat de verdachte had geprofiteerd van het misdrijf van een ander.

Uitspraak

parketnummer: 23-000713-15
datum uitspraak: 27 maart 2017
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het
vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 17 februari 2015 in de strafzaak
onder parketnummer 15-700411-13 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 1992,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
7 januari 2016 en 13 maart 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 07 oktober 2013 te Alkmaar, in elk geval in Nederland, een mobiele telefoon (iPhone 4, merk Apple) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl zij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die mobiele telefoon wist althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bespreking van in hoger beroep gevoerde verweren

Primair standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in
de vervolging. Daartoe heeft hij het volgende -verkort en zakelijk weergegeven- aangevoerd. Bij de aanvankelijke uitnodiging te verschijnen op het politiebureau is geen informatie verstrekt over waar
de verdenking precies uit bestond; de politie wilde de verdachte “blanco” horen. Ook aan de raadsman zijn geen concrete feiten en omstandigheden medegedeeld waar de verdenking op was gebaseerd. De verdachte werd, toen zij werd ingesloten en haar armband diende af te doen, op 7 oktober 2013 door de politie mishandeld. Daarna heeft de verdachte moeten overnachten op het politiebureau hetgeen te meer klemt nu 8 oktober de dag is waarop Alkmaars Ontzet wordt gevierd. De volgende ochtend is zij opnieuw gehoord, zonder dat haar raadsman daarbij aanwezig was. Die gang van zaken is in strijd met het EVRM en met richtlijnen van de EU en dient door de opeenstapeling van fouten te leiden tot niet ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
Oordeel van het hof met betrekking tot het primaire standpunt van de verdediging
Het hof oordeelt als volgt.
De raadsman meent -zo begrijpt het hof- dat hetgeen hij heeft aangevoerd (op zichzelf beschouwd en zeker indien het als geheel wordt bezien), een vormverzuim oplevert als bedoeld in artikel 359a, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering van zodanige ernst dat het dient te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Het hof verwerpt dit verweer reeds omdat het gestelde onvoldoende feitelijk is onderbouwd. De verdachte heeft voorafgaand aan het eerste verhoor en ook voorafgaand aan de beide volgende verhoren contact gehad met haar raadsman, die bij het eerste en tweede verhoor ook aanwezig was. Ook voorafgaand aan het derde verhoor heeft zij met hem contact gehad. Van enig vormverzuim is tijdens deze gang van zaken niet gebleken. Evenmin staat vast dat er sprake is geweest van mishandeling en is ook niet gebleken van een klacht ter zake. Dat de verdachte in verzekering is gesteld en op het politiebureau heeft moeten overnachten levert evenmin enig vormverzuim op in de zin van voormelde bepaling. Ook overigens is niet gebleken van een inbreuk op het recht op een eerlijk proces.
Het verweer wordt verworpen.
Subsidiair standpunt van de verdediging
De raadsman heeft naar voren gebracht dat de verdachte op 8 oktober 2013 niet had mogen worden gehoord, zonder dat haar raadsman daarbij aanwezig was. Het verhoor dient daarom te worden uitgesloten van het bewijs.
Oordeel van het hof met betrekking tot het subsidiaire standpunt van de verdediging
Het standpunt dat de verdachte, ook nadat zij twee maal eerder in het bijzijn van haar raadsman was verhoord, niet buiten aanwezigheid van haar raadsman had mogen worden verhoord, vindt geen steun
in het recht. Het verhoor kan dan ook tot het bewijs dienen.
Meer subsidiair standpunt van de verdediging
De raadsman heeft – als meer subsidiair standpunt – naar voren gebracht dat er onvoldoende bewijs is voor een bewezenverklaring. De verdachte heeft een reële prijs betaald voor een tweedehands telefoon van een oud model. Op het moment van aanschaf wist de verdachte niet dat de telefoon gestolen was en had zij dat ook niet hoeven te weten.
Oordeel van het hof met betrekking tot het meer subsidiaire standpunt van de verdediging
Het hof is van oordeel dat uit de stukken in het dossier onvoldoende vast is komen te staan dat het bedrag dat de verdachte voor de iPhone heeft betaald, zijnde € 160, een dermate laag bedrag is voor de aangeboden telefoon dat dit op zichzelf maakt dat sprake is van heling.
Het hof is echter van oordeel dat echter de overige omstandigheden waaronder de verdachte de telefoon heeft verkregen, van dien aard zijn dat er een aanmerkelijke kans was dat de telefoon van diefstal afkomstig was. Daarbij zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
De verkoper heeft verklaard dat hij de telefoon zelf heeft gekocht en vervolgens te koop heeft aangeboden aan zijn inner circle via WhatsApp. Van een van die contacten heeft vervolgens de verdachte via WhatsApp vernomen dat er een iPhone te koop werd aangeboden. Zij heeft vervolgens met de verkoper van deze iPhone een afspraak gemaakt bij het station en aldaar op straat de telefoon gekocht voor € 160. De verkoper is volgens de verdachte ‘een beetje een rare jongen’ met wie je - denkt zij - beter geen ruzie kan krijgen. Ook heeft de verdachte verklaard dat zij begreep dat de verkoper ook
in drugs handelt en dat volgens de verkoper de telefoon naar Rotterdam moest omdat hij daar niet te traceren was. Bij de door de verdachte gekochte telefoon bevond zich (bovendien) geen oplader. Onder die omstandigheden is het hoogst onaannemelijk dat de verkoper de rechtmatige eigenaar is van de aangeboden telefoon en bestaat er een aanmerkelijke en reële kans dat de telefoon van diefstal afkomstig is. De verdachte was zich van dat risico bewust, aangezien zij heeft gevraagd of de telefoon gestolen was. Zij heeft die vraag naar eigen zeggen gesteld omdat zij weet dat er gestolen iPhones worden aangeboden. Het enkel stellen van die vraag met een daarop volgend ontkennend antwoord is echter in de gegeven omstandigheden niet voldoende om aan te nemen dat ‘het dus wel goed zit’. Door de telefoon desondanks te kopen, zonder nader onderzoek te doen naar de vraag of de verkoper de rechtmatige eigenaar was, heeft de verdachte de aanmerkelijke kans dat de telefoon van diefstal afkomstig was op de koop toe genomen. Zij heeft zich derhalve schuldig gemaakt aan opzetheling.

Bewijsmiddelen

1. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL10ZK-2013099868-1 van 22 september 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] , doorgenummerde pagina’s 19-22.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op
20 september 2013 tegenover de verbalisant afgelegde verklaring van [naam 3] :
Op vrijdag 20 september 2013 reed ik op mijn fiets in Bergen Noord-Holland. Ik voelde dat er aan mijn rechterhand werd getrokken. Ik zag dat een jongen aan mijn iPhone trok. Ik zag dat de jongen zijn rechterhand tot een vuist balde en in de richting van mijn gezicht uithaalde. Ik voelde een keiharde klap. Ik gaf direct mijn telefoon aan de jongen. Ik wilde mijn iPhone 4 helemaal niet afgeven. Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
Gestolen goed:
Object: Communicatieap (Telefoon)
Merk/type: Apple iPhone 4
2. Een proces-verbaal van verhoor met nummer PL10ZK-2013099868-18 van 8 oktober 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 3] , doorgenummerde pagina’s 108-110.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op
8 oktober 2013 door de verbalisanten gestelde vragen en de tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van de verdachte:
V: Vanaf 24 oktober 2013 (het hof begrijpt: 24 september 2013) is de in Bergen gestolen iPhone (het hof begrijpt: iPhone 4, merk Apple) door ons afgetapt. Hierbij bleek dat het nummer [telefoonnummer] gebruikt maakt van het ontvreemde toestel en dat dit telefoonnummer als abonnement in gebruik was bij [naam 1] .
A: Ik heb de iPhone. Via WhatsApp werd die iPhone te koop aangeboden door ene [naam 2] uit Oudorp. Met die [naam 2] sprak ik af bij het centraal station in Alkmaar. Ik heb [naam 2] bij het station ontmoet en [naam 2] gaf mij de iPhone. Ook toen heb ik nog aan [naam 2] gevraagd of de iPhone gestolen was. Ik vroeg dat aan [naam 2] omdat die gewild zijn en ik weet dat er gestolen iPhones te koop worden aangeboden.
Die [naam 2] handelt ook in drugs, begreep ik. Het is een beetje een rare jongen. Ik denk niet dat je ruzie met hem moet krijgen.
Ik heb de iPhone op een maandag gekocht van die [naam 2] . Dat was dan op 23 september. Volgens [naam 2] moest de iPhone naar Rotterdam, omdat hij daar niet te traceren was.
Ik heb die telefoon nog steeds thuis liggen.
3. Een proces-verbaal van verhoor met nummer PL10ZK-2013099868-24 van 9 oktober 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , doorgenummerde pagina’s 128-132.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op
9 oktober 2013 tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van [naam 4] :
Ongeveer drie weken terug kreeg ik een bericht waarin een iPhone te koop werd aangeboden. De verkoper zei dat er geen oplader bij was en dat de iPhone was gestolen door een vriend van hem. Ik heb toen een bericht via WhatsApp gestuurd naar mijn contacten en gevraagd of iemand interesse had in een iPhone. Er reageerde een onbekend meisje voor mij. Dat bleek een vriendin te zijn van een kennis. Die vriendin had dus interesse en wilde deze wel kopen. [naam 4] was de naam van die vriendin.
Toen [naam 4] had gezegd dat ze die iPhone wilde kopen, heb ik met haar een tijd afgesproken voor het station van Alkmaar. Op het station gaf ik haar de telefoon en [naam 4] gaf mij er 160 of 165 euro voor.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij omstreeks 7 oktober 2013 te Alkmaar een mobiele telefoon, iPhone 4, merk Apple, voorhanden heeft gehad, terwijl zij ten tijde van het verwerven van die mobiele telefoon wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzetheling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor de in eerste aanleg bewezen verklaarde schuldheling veroordeeld tot een geldboete van € 200,00.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte wegens schuldheling zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan opzetheling van een telefoon. Daarmee heeft de verdachte geprofiteerd van het misdrijf van een ander, van welk misdrijf de eigenaar van de telefoon schade en hinder heeft ondervonden. Heling bevordert het plegen van vermogensdelicten nu hierdoor voor de daders van die delicten een afzetmogelijkheid wordt geschapen voor de met hun misdrijven verkregen goederen. Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van
27 februari 2017 is de verdachte eerder ter zake van strafbare feiten onherroepelijk veroordeeld.
Door de raadsman is aangevoerd dat bij een bewezenverklaring de toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht aangewezen zou zijn gelet op de onder het primaire verweer vermelde gang
van zaken. Het hof ziet hiervoor, mede gelet op de bewezen verklaarde opzetheling, geen aanleiding. Aangezien de verdachte heeft aangevoerd -hoewel niet onderbouwd- dat zij op geen enkele wijze
een taakstraf zou kunnen uitvoeren, zal het hof van die strafmodaliteit geen gebruik maken.
Nu het hof, anders dan door de politierechter bewezen verklaard en door de advocaat-generaal gevorderd, bewezen acht dat sprake is van opzetheling, komt het hof tot een hogere geldboete dan de politierechter en de advocaat-generaal. Het hof acht, alles afwegende, een geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24, 24c, 63 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 350,00 (driehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
7 (zeven) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Amsterdam, mr. S. Clement en mr. M. Gonggrijp-van Mourik, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting
van dit gerechtshof van 27 maart 2017.
Mr. M. Gonggrijp-van Mourik is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]