ECLI:NL:GHAMS:2017:4197

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 oktober 2017
Publicatiedatum
16 oktober 2017
Zaaknummer
23-004472-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van diefstal in vereniging na gebrek aan bewijs

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 16 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was beschuldigd van diefstal in vereniging, gepleegd op 24 februari 2014 te Haarlem. De tenlastelegging hield in dat de verdachte samen met anderen goederen had weggenomen uit een schuur/garage, toebehorende aan een ander. Het hof heeft de zaak behandeld op basis van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, waarbij getuigen zijn gehoord en bewijsstukken zijn gepresenteerd.

De advocaat-generaal had gevorderd dat de verdachte veroordeeld zou worden tot een gevangenisstraf van acht weken, waarvan twee weken voorwaardelijk. De bewijsvoering was voornamelijk gebaseerd op herkenning door politieambtenaren van camerabeelden en telecomgegevens die de aanwezigheid van de verdachte in de buurt van de plaats delict aangaven. Echter, tijdens de zitting in hoger beroep bleek dat de getuigen, die eerder de verdachte hadden herkend, hun verklaringen niet konden bevestigen. Een van de verbalisanten kon zich de zaak niet herinneren en de ander twijfelde aan zijn eerdere herkenning.

Het hof concludeerde dat de betrokkenheid van de verdachte bij de diefstal niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, vooral gezien het gebrek aan ondersteunend bewijs en de inconsistenties in de getuigenverklaringen. Daarom werd het vonnis van de politierechter vernietigd en werd de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De uitspraak benadrukt het belang van degelijk bewijs in strafzaken en de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling van getuigenverklaringen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004472-15
datum uitspraak: 16 oktober 2017
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 30 oktober 2015 in de strafzaak onder parketnummer 15-870962-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 22 juni 2016 en 2 oktober 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 24 februari 2014 te Haarlem tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een schuur/garage behorende bij perceel [adres 2] heeft weggenomen goederen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof met betrekking tot de bewijsvraag tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht weken, waarvan twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

Vrijspraak

De advocaat-generaal heeft zich, in navolging van de politierechter, op het standpunt gesteld dat de deelneming van de verdachte aan het tenlastegelegde kan worden gegrond op de herkenning van de verdachte op stills van camerabeelden van de gepleegde diefstal door politieambtenaren [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , zoals neergelegd en gemotiveerd in de door hen in 2014 opgemaakte processen-verbaal, in samenhang met telecomgegevens die erop wijzen dat de telefoon van de verdachte op het moment van de diefstal in de buurt was van de plaats waar dat feit werd gepleegd.
Het hof zou, gelet op het gewicht dat naar zijn oordeel in het algemeen mag worden toegekend aan (multipele) herkenning van een verdachte door opsporingsambtenaren, de advocaat-generaal in zijn standpunt zijn gevolgd, ware het niet dat zich in de onderhavige zaak de volgende bijzonderheid voordoet.
Ter terechtzitting in hoger beroep van 2 oktober 2017 zijn [verbalisant 1] en [verbalisant 2] als getuigen gehoord en – in aanwezigheid van de verdachte – geconfronteerd met onder meer de stills aan de hand waarvan zij de verdachte in 2014 hebben herkend. [verbalisant 2] heeft verklaard zich de zaak noch de stills te kunnen herinneren en op de haar getoonde stills niemand te herkennen. [verbalisant 1] heeft verklaard de verdachte op één still te herkennen aan de vorm van zijn gelaat, maar heeft over een andere still, die hij in 2014 als één van de twee stills aan zijn herkenning ten grondslag heeft gelegd, verklaard: “als ik deze foto zie, lijkt het net alsof het een andere persoon is”. De aard van de onderhavige stills – waaronder in het bijzonder de beeldkwaliteit, de houding waarin en het perspectief van waaruit de personen op de stills in beeld zijn – laten deze waarneming en conclusie van [verbalisant 1] toe.
In het licht van het vorenstaande is het hof van oordeel dat in de onderhavige zaak de betrokkenheid van de verdachte bij de gepleegde diefstal niet in overwegende mate kan worden gebaseerd op de hiervoor bedoelde processen-verbaal van herkenning uit 2014, terwijl aan de telecomgegevens geen doorslaggevende betekenis kan worden toegekend. Bij gebreke van ander bewijsmateriaal dat de verdachte in verband kan brengen met de tenlastegelegde diefstal, is het hof daarom van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is hetgeen de verdachte is tenlastegelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. J.J.I. de Jong en mr. R. Kuiper, in tegenwoordigheid van S.D. van der Heiden, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 16 oktober 2017.
Mr. A.M. van Woensel is buiten staat dit arrest te ondertekenen