ECLI:NL:GHAMS:2017:4260

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 oktober 2017
Publicatiedatum
23 oktober 2017
Zaaknummer
23-000702-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bedreiging, wederspannigheid en bezit van harddrugs met afwijzing schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1976, werd beschuldigd van bedreiging, wederspannigheid en het aanwezig hebben van harddrugs. De tenlastelegging omvatte onder andere bedreiging van meerdere slachtoffers met de dood, verzet tegen politieambtenaren en het bezit van heroïne en cocaïne. Tijdens de zitting op 4 oktober 2017 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de benadeelde partijen niet aan hun stelplicht hebben voldaan, waardoor hun vordering tot schadevergoeding is afgewezen. Het hof heeft de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken van de bedreiging van twee slachtoffers, maar heeft de andere tenlasteleggingen bewezen verklaard. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, waarvan de uitvoering is opgeschort onder voorwaarden, waaronder toezicht door de reclassering. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn afgewezen, omdat er geen geestelijk letsel is aangetoond. Het hof heeft de beslissing genomen op basis van de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachte, die eerder veroordeeld was voor drugsmisdrijven. Het hof heeft besloten om de verdachte een kans te geven om zijn leven te beteren door middel van een voorwaardelijke straf en begeleiding.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000702-17
datum uitspraak: 18 oktober 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 22 februari 2017 in de strafzaak onder de parketnummers 13-701236-17 en 13-654015-16 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 4 oktober 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:hij op of omstreeks 11 februari 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] dreigend de woorden toegevoegd: "Je moet niet aan mijn neven zitten. Je mag ze niet aanraken anders ga ik je dood maken. Je gaat zioen ik maak je dood. Doe open, kom zien dan", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2:hij op of omstreeks 11 februari 2017 te Amsterdam, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een of meer ambtenaren, [verbalisant] en/of [verbalisant] (respectievelijk brigadier en/of agent van politie Eenheid Amsterdam), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, te weten handelingen teneinde onderzoek te doen aan de kleding van verdachte op grond van de Wet wapens en munitie en/of teneinde over te gaan tot de aanhouding van hem, verdachte, door zich (met kracht) los te rukken en/of te trekken en/of in een andere richting te bewegen dan waar voornoemde ambtenaren hem wilden brengen;
3:hij op of omstreeks 11 februari 2017 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 11, althans één of meer, bolletje(s) heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en / of (ongeveer) 20, althans één of meer, bolletje(s) cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Partiële vrijspraak

Met de raadsman van de verdachte is het hof van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte zich op 11 februari 2017 schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 ten laste gelegde bedreiging van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , zodat de verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken. Op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is namelijk niet buiten redelijke twijfel vast komen te staan dat de verdachte zich ervan bewust is geweest dat zich ten tijde van de door hem geuite bedreiging anderen dan [slachtoffer 3] in de woning bevonden, terwijl de gewraakte uitlating voorts in het enkelvoud is gesteld en deze gelet op de inhoud ervan kennelijk was gericht op [slachtoffer 3] , over wie tegen de verdachte was gezegd dat hij zijn neef [naam] die dag bij de keel had vastgepakt.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:hij op 11 februari 2017 te Amsterdam [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk [slachtoffer 3] dreigend de woorden toegevoegd: “Je moet niet aan mijn neven zitten. Je mag ze niet aanraken anders ga ik je dood maken. Je gaat zien ik maak je dood. Doe open, kom zien dan”, althans woorden van gelijke dreigende aard en strekking;
2:hij op 11 februari 2017 te Amsterdam zich met geweld heeft verzet tegen een ambtenaar, [verbalisant] (brigadier van politie Eenheid Amsterdam), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten handelingen teneinde onderzoek te doen aan de kleding van verdachte op grond van de Wet wapens en munitie, door zich in een andere richting te bewegen dan waar voornoemde ambtenaar hem wilde brengen;
3:hij op 11 februari 2017 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 11 bolletjes van een materiaal bevattende heroïne en 20 bolletjes van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
wederspannigheid.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod,
meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken, waarvan 2 weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met de bijzondere voorwaarden dat de verdachte medewerking verleent aan reclasseringstoezicht, aan urinecontroles en aan schuldhulpverlening.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging van een buurman van zijn zuster met een misdrijf tegen het leven gericht. Daarbij heeft hij in opgefokte toestand die buurman voor diens woning op een dusdanige wijze toegeschreeuwd dat hij deze angst heeft ingeboezemd en ervoor heeft gezorgd dat zijn gevoel van veiligheid in zijn eigen woonomgeving is aangetast. Dit geldt ook voor de gezinsleden van de buurman. Bovendien is ook het 12-jarige neefje van de verdachte zijns ondanks getuige van dit wangedrag geweest.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan wederspannigheid; toen een politieambtenaar de verdachte wilde fouilleren heeft hij zich daartegen verzet. Dergelijk gedrag is ernstig, niet alleen omdat hiermee het werk van de politie wordt bemoeilijkt, maar ook omdat het getuigt van een gebrek aan respect voor het openbaar gezag.
Ten slotte heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van meer dan 30 bolletjes met cocaïne c.q. heroïne. Het aanwezig hebben van harddrugs betekent een ernstige bedreiging van de volksgezondheid en hangt niet zelden direct en indirect samen met diverse andere vormen van criminaliteit.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 19 september 2017 is hij eerder en herhaaldelijk onherroepelijk veroordeeld wegens de invoer, de verkoop en het bezit van harddrugs en wel tot gevangenisstraffen van serieus te nemen omvang. Dit weegt het hof zeer sterk in het nadeel van de verdachte. Tegen deze achtergrond en gelet op de straffen die rechters plegen op te leggen voor feiten als die thans bewezen worden verklaard is de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van meerdere maanden zonder meer gerechtvaardigd. Het hof zal daartoe evenwel niet overgaan. Daartoe zijn de volgende bijzondere omstandigheden redengevend.
De voorlopige hechtenis van de verdachte, die tot in het recente verleden verslaafd was aan harddrugs, is in deze zaak met ingang van 14 februari 2017 geschorst. Daaraan is onder andere als voorwaarde verbonden dat de verdachte zich houdt aan een plicht zich te melden bij de reclassering.
De aan de verdachte gekoppelde toezichthouder [toezichthouder] van Bouman GGZ te Rotterdam heeft in een voortgangsverslag van 26 augustus 2017 laten weten dat voor de verdachte drugs- en (kennelijk ook) alcoholproblematiek en de mate waarin hij frustraties het hoofd kan bieden, risicofactoren zijn. Tijdens het toezicht, waarbij is ingezet op deze factoren, is de verdachte zijn afspraken nagekomen. Hij staat open voor interventies en zegt gestopt te zijn met het gebruik van alcohol en cocaïne. Dit laatste wordt bevestigd door de resultaten van de urinecontroles waaraan hij onderworpen is geweest. Hij heeft werk als heftruckchauffeur en heeft dus een zinvolle dagbesteding. Verder is hij aangemeld voor een training ‘alcohol en agressie’ (en ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de verdachte daarmee bij De Waag op korte termijn zal aanvangen). De toezichthouder is van mening de voortzetting van het toezicht van meerwaarde is. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard het ingezette traject bij de reclassering te willen voortzetten.
De inhoud van het voortgangsverslag en de opstelling van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep bieden aanknopingspunten voor de gedachte dat de verdachte serieus bezig is zijn leven een positieve wending te geven. Het hof acht het in het belang van de verdachte én de samenleving dat deze ontwikkeling niet wordt doorkruist door een straf die meebrengt dat de verdachte gedetineerd raakt. Daarom zal een gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm worden opgelegd. Op die wijze beoogt het hof het recidivegevaar dat de verdachte kennelijk in zich bergt te beugelen. Om het gevaar op herhaling verder te reduceren wordt daaraan na te noemen bijzondere voorwaarde verbonden.
Het hof acht aldus, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]

De benadeelde partij [slachtoffer 3] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben zich in eerste aanleg ieder in het strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van ten gevolge van het onder 1 ten laste gelegde handelen van de verdachte geleden immateriële schade van € 400,00. De vorderingen zijn bij het vonnis waarvan beroep telkens toegewezen tot een bedrag van € 200,00. De benadeelde partijen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] hebben zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. Dit geldt ook voor de benadeelde partij [slachtoffer 2] . [1]
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering van ieder van de benadeelde partijen wordt toegewezen tot een bedrag van € 200,00, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof overweegt als volgt.
Artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek brengt, voor zover voor de beoordeling van belang, mee dat de benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding indien hij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
Lichamelijk letsel of een aantasting in de eer of goede naam zijn door de benadeelde partijen niet gesteld. Voor de toewijsbaarheid van een vordering gericht op de vergoeding van het op andere wijze in zijn persoon zijn aangetast, is uitgangspunt dat de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen (vgl. HR 29 juni 2012, ELCI:NL:HR:2012:BW1519). Het hof ziet geen aanleiding om op dat uitgangspunt in de onderhavige gevallen een uitzondering te maken. Dat sprake is van geestelijk letsel is evenmin door een van de benadeelde partijen gesteld, zodat de vorderingen moeten worden afgewezen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 180 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 1 juni 2016 (parketnummer 13-654015-16) opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden. Aan die straf was een proeftijd van 3 jaren gekoppeld die op 16 juni 2016 is ingegaan. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft op de terechtzitting in hoger beroep de afwijzing van de tenuitvoerlegging gevorderd.
Het hof overweegt als volgt.
Gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan maar liefst drie strafbare feiten heeft schuldig gemaakt. Voor de effectiviteit en de geloofwaardigheid van voorwaardelijke straffen is het van essentieel belang dat overtreding van de daarbij gestelde voorwaarden niet vrijblijvend is en dat daaraan gevolgen worden verbonden. Slechts bij hoge uitzondering kan dit anders zijn. Het hof is, anders dan de advocaat-generaal, dan ook van oordeel dat er in beginsel alle reden is de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van de op 1 juni 2016 opgelegde gevangenisstraf te gelasten. Echter, met het oog op hetgeen het hof tracht te bereiken met de beslissing in de hoofdzaak, acht het hof het raadzaam om in plaats van die last tot tenuitvoerlegging een taakstraf van na te melden duur te gelasten. De verdachte dient zich te realiseren dat hem hiermee en met de beslissing in de hoofdzaak een voorlopig laatste kans wordt gegund om (met hulpverlening) zijn leven verder vorm te geven buiten de muren van de Dienst Justitiële Inrichtingen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich meldt bij GGZ Bouman Toezicht 2 Rotterdam, zo frequent en zo lang deze instantie dit nodig acht, en zich houdt aan de aanwijzingen die hem door of namens zijn toezichthouder worden gegeven, ook indien deze inhouden dat de veroordeelde een training moet volgen die ziet op terugdringing van agressie en/of alcoholgebruik.
Geeft opdracht aan GGZ Bouman voornoemd tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 3] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
Wijst de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [slachtoffer 3] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] af.
Verwijst de benadeelde partijen in de door de verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Gelast in plaats van de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 1 juni 2016 (parketnummer 13-654015-16), te weten een gevangenisstraf van 4 maanden, een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
4 (vier) maandenhechtenis.
Heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. A.M. van Woensel en mr. R. Kuiper, in tegenwoordigheid van mr. O.F. Qane, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 oktober 2017.
Mr. A.M. van Woensel is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]

Voetnoten

1.Bij de beraadslaging is gebleken dat zich in het procesdossier, anders dan op de terechtzitting in hoger beroep van 4 oktober 2017 is gemeld, wél een wensenformulier van [slachtoffer 2] d.d. 14 augustus 2017 bevindt. Daaruit kan worden opgemaakt dat zij in hoger beroep haar oorspronkelijke vordering wenst te handhaven. Gelet op de beslissing die op die vordering zal worden genomen ziet het hof geen aanleiding het onderzoek te heropenen teneinde dit stuk alsnog ter terechtzitting ter sprake te brengen.