ECLI:NL:GHAMS:2017:4386

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 september 2017
Publicatiedatum
31 oktober 2017
Zaaknummer
23-001645-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van voorwaardelijke hechtenis voor herhaaldelijk reizen zonder geldig vervoersbewijs in de trein

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van het herhaaldelijk reizen met de trein zonder een geldig vervoersbewijs. De tenlastelegging omvat drie incidenten: op 7 januari 2016 in Amsterdam, op 24 december 2015 in Heerhugowaard en op 29 juni 2015 in Amsterdam. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in al deze gevallen gebruik heeft gemaakt van het openbaar vervoer zonder een geldig vervoerbewijs, wat in strijd is met de Wet personenvervoer 2000.

Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd, omdat dit slechts een aantekening bevatte en niet voldeed aan de vereisten van een vonnis. De verdachte is vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen konden worden. De rechtbank heeft de verdachte eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten, wat meegewogen is in de strafmaat. De advocaat-generaal heeft voorwaardelijke hechtenis van drie weken geëist, met een proeftijd van twee jaar. Het hof heeft besloten om de straffen op te leggen met inachtneming van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die zich positief lijken te ontwikkelen. Het hof heeft geoordeeld dat onvoorwaardelijke hechtenis de positieve ontwikkeling van de verdachte zou kunnen doorkruisen.

De op te leggen straffen zijn gebaseerd op de artikelen 14a, 14b, 14c, 62 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 70 en 101 van de Wet personenvervoer 2000. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot drie keer één week voorwaardelijke hechtenis, met een proeftijd van twee jaar. De beslissing is genomen in het belang van de verdachte en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001645-17
datum uitspraak: 5 september 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 6 februari 2017 in de strafzaak onder parketnummer 96-230276-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 september 2017.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij, op of omstreeks 7 januari 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, gebruik heeft gemaakt van het openbaar vervoer, te weten een trein van de [slachtoffer] , zonder een hiervoor geldig vervoerbewijs;
2:
hij, op of omstreeks 24 december 2015 te Heerhugowaard, in elk geval in Nederland, gebruik heeft gemaakt van het openbaar vervoer, te weten een trein van de [slachtoffer] , zonder een hiervoor geldig vervoerbewijs;
3:
hij, op of omstreeks 29 juni 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, gebruik heeft gemaakt van het openbaar vervoer, te weten een trein van de [slachtoffer] , zonder een hiervoor geldig vervoerbewijs.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 395a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 7 januari 2016 te Amsterdam, gebruik heeft gemaakt van het openbaar vervoer, te weten een trein van de [slachtoffer] , zonder een hiervoor geldig vervoerbewijs;
2:
hij op 24 december 2015 te Heerhugowaard, gebruik heeft gemaakt van het openbaar vervoer, te weten een trein van de [slachtoffer] , zonder een hiervoor geldig vervoerbewijs;
3:
hij op 29 juni 2015 te Amsterdam, gebruik heeft gemaakt van het openbaar vervoer, te weten een trein van de [slachtoffer] , zonder een hiervoor geldig vervoerbewijs.
Hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde levert telkens op:
niet naleving van het bepaalde bij artikel 70, eerste lid, van de Wet personenvervoer 2000.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De kantonrechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot driemaal een week hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot driemaal een week hechtenis, voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft driemaal met het openbaar vervoer gereisd zonder in het bezit te zijn van een daarvoor geldig vervoersbewijs. Dit is in strijd met wettelijke bepalingen. Tevens berokkent de verdachte financiële schade aan de [slachtoffer] door gebruik te maken van haar diensten zonder betaling.
Voorts heeft het hof bij de straftoemeting de ad informandum gevoegde feiten betrokken. Het gaat hierbij om elf andere gevallen van reizen met de trein zonder geldig vervoerbewijs.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 23 augustus 2017 is de verdachte eerder ter zake van soortgelijke feiten veroordeeld.
Het hof is van oordeel dat de persoonlijke omstandigheden van de verdachte aanleiding geven om, anders dan de kantonrechter, te komen tot oplegging van voorwaardelijke hechtenis. Daarbij slaat het hof acht op de door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep geschetste persoonlijke omstandigheden, die zich thans positief lijken te ontwikkelen. Oplegging van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf zou deze positieve ontwikkeling doorkruisen.
Al het vorenstaande overwegende, acht het hof oplegging van de hierboven vermelde straffen passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 62 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 70 en 101 van de Wet personenvervoer 2000.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde
Veroordeelt de verdachte tot
hechtenisvoor de duur van
1 (één) week.
Bepaalt dat de hechtenis niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde
Veroordeelt de verdachte tot
hechtenisvoor de duur van
1 (één) week.
Bepaalt dat de hechtenis niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde
Veroordeelt de verdachte tot
hechtenisvoor de duur van
1 (één) week.
Bepaalt dat de hechtenis niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.E.M. Röttgering, mr. R.M. Steinhaus en mr. S.M.M. Bordenga, in tegenwoordigheid van T. van den Honert, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 5 september 2017.