Uit een brief van klinisch psycholoog [naam] van 24 september 2014 gericht aan
de raadsheer-commissaris is vermeld dat verdachte geen medewerking heeft willen verlenen aan onderzoek door Van Willigenburg. De zaak is vervolgens aanhangig gemaakt ter terechtzitting van
26 augustus 2015, alwaar de verdachte en haar raadsman, [raadsman 1], zijn verschenen. De raadsman van de verdachte heeft gemeld dat hij van de verdachte geen duidelijk antwoord krijgt op
de vraag of zij zich door de raadsman wil laten verdedigen. Het hof heeft, gehoord de verdachte, het onderzoek ter terechtzitting (wederom) voor onbepaalde tijd geschorst waarbij aan de raadsman - onder meer - is verzocht te onderzoeken of de verdachte door hem wil worden bijgestaan dan wel door een andere raadsman. Ook heeft het hof de raadsman verzocht, indien de verdachte door hem wenst te worden bijgestaan in contact te treden met de advocaat die de verdachte in de BOPZ-procedure heeft bijgestaan teneinde met die advocaat te kunnen overleggen of er relevante stukken zijn die in de strafzaak kunnen worden ingebracht. Bij brief van 10 november 2015 heeft [raadsman 1] zich als raadsman onttrokken. Ter terechtzitting van 5 juli 2016 is vervolgens de zaak voor onbepaalde tijd geschorst, waarbij het hof het bestuur van de raad voor rechtsbijstand een last tot toevoeging van een raadsman aan de verdachte heeft gegeven, aangezien vermoed werd dat de geestvermogens van de verdachte gebrekkig ontwikkeld of ziekelijk gestoord zijn en verdachte niet in staat is de strekking van de tegen haar ingestelde vervolging te begrijpen. Op 13 oktober 2017 is bij het hof een
e-mailbericht binnengekomen van [raadsman 2], de toegevoegde raadsman van de verdachte, inhoudende dat hij moeizaam contact heeft kunnen krijgen met cliënte, dat hij sterk de indruk heeft
dat nog steeds sprake is van verwardheid en dat hij niet uit haar bewoordingen kan opmaken of hij is gemachtigd namens haar de verdediging te voeren. Hij heeft het idee dat cliënte niet beseft wat zijn rol is. Ter terechtzitting van 18 oktober 2017 heeft het hof geconstateerd dat de oproeping voor de zitting in persoon is uitgereikt aan de verdachte en heeft de raadsman medegedeeld dat de verdachte hem kenbaar heeft gemaakt dat hij op geen contact met haar mag zoeken.