ECLI:NL:GHAMS:2017:4406

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 oktober 2017
Publicatiedatum
1 november 2017
Zaaknummer
23-002068-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de vervolging op grond van artikel 16 Sv in een strafzaak met psychische problematiek

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, die lijdt aan een psychische aandoening, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet in staat is de strekking van de tegen haar ingestelde vervolging te begrijpen, wat heeft geleid tot de beslissing om de vervolging te schorsen op grond van artikel 16 van het Wetboek van Strafvordering. Tijdens de zittingen is gebleken dat de verdachte gedwongen was opgenomen in een psychiatrische instelling en dat er twijfels bestonden over haar geestelijke vermogens. De advocaat van de verdachte heeft aangegeven dat er problemen waren met de communicatie en dat de verdachte niet in staat was om haar verdediging adequaat te voeren. Het hof heeft, na het horen van de advocaat-generaal en het bestuderen van het dossier, geconcludeerd dat de verdachte niet in staat is om de gevolgen van de rechtszaak te begrijpen en heeft daarom besloten de vervolging te schorsen. Deze beslissing is genomen in het belang van de verdachte en om ervoor te zorgen dat zij een eerlijke rechtsgang kan krijgen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002068-13
datum uitspraak: 18 oktober 2017
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van
de rechtbank Amsterdam van 18 april 2013 in de strafzaak onder parketnummer 13-993024-11 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
5 juli 2016 en 18 oktober 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1:
zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 september 2006 tot en met
31 december 2008 te Aalsmeer en/of Amstelveen en/of Amsterdam, althans in Nederland,
- een pleegzorgcontract (D006) en/of;
- een (kopie) van het Antwoordformulier Belastingdienst/Toeslagen 2006 (D017) en/of;
- een jaaroverzicht 2006 van [stichting] (D020) en/of;
- een (kopie) van het Antwoordformulier Belastingdienst/Toeslagen 2007 (D021) en/of;
- een jaaroverzicht 2007 van [stichting] (D022 blz 1/3 en 2/3);
elk zijnde (een) geschrift(en) dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen (telkens) valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst, immers heeft verdachte (telkens) valselijk doen voorkomen, dat het pleegzorgcontract afkomstig was van Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam en/of dat het/de jaaroverzicht(en) was/waren opgemaakt door Stichting [stichting] en/of (telkens) valselijk in deze/dit jaaroverzicht(en) en de/het antwoordformulier(en) een te hoog totaal aantal uren opvang en een te hoog bedrag opvangkosten opgenomen, (telkens) met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door (een) ander(en) te doen gebruiken;
Artikel 225 eerste lid Wetboek van Strafrecht
en/of
zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 oktober 2007 tot en met
31 december 2008 te Aalsmeer en/of Amstelveen en/of Amsterdam, althans in Nederland, (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van (een) vals(e) of vervalst(e) geschrift(en) als ware het echt en onvervalst, te weten;
- een pleegzorgcontract (D006) en/of;
- een (kopie) van het Antwoordformulier Belastingdienst/Toeslagen 2006 (D017) en/of;
- een jaaroverzicht 2006 van [stichting] (D020) en/of;
- een (kopie) van het Antwoordformulier Belastingdienst/Toeslagen 2007 (D021) en/of;
- een jaaroverzicht 2007 van [stichting] (D022 blz 1/3 en 2/3) en/of;
- een jaaroverzicht 2007 van [stichting] (D022 blz 3/3);
(elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, bestaande de valsheid hierin dat in strijd met de waarheid werd voorgedaan dat het pleegzorgcontract afkomstig was van Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam en/of dat het/de jaaroverzicht(en) was/waren opgemaakt door Stichting [stichting] en/of dat het in het/de jaaroverzicht(en) en/of de/het
antwoordformulier(en) en genoemde totaal bedrag aan opvangkosten was gemaakt en bestaande dat gebruik maken van hierin dat (kopieën van) bovengenoemd(e) vals(e)/vervalst(e) geschrift(en) aan de Belastingdienst zijn verstrekt;
Artikel 225 tweede lid Wetboek van Strafrecht
2:
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2008, te Aalsmeer en/of Amstelveen in elk geval in Nederland, alleen althans tezamen en in vereniging met (een) ander(en) ([medeverdachte]), (telkens) een voorwerp te weten (een) geldbedrag(en) (totaal ongeveer 110.204,- euro) heeft/hebben verworven en/of voorhanden heeft/hebben gehad en/of heeft/hebben overgedragen en/of heeft/hebben omgezet, terwijl verdachte, althans verdachte en haar mededader, wist(en) dat voornoemd voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren
uit enig misdrijf;
Artikel 420bis eerste lid onder b Wetboek van Strafrecht
Artikel 47 eerste lid Wetboek van Strafrecht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Schorsing der vervolging

Het hof stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende vast.
Naar uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 23 juni 2014 blijkt (welk proces-verbaal onderdeel uitmaakt van de processtukken) heeft het hof het onderzoek (destijds) voor onbepaalde tijd geschorst, omdat de verdachte vanwege een psychose gedwongen was opgenomen in de gesloten afdeling van het Spaarne Ziekenhuis. De verdachte had - naar haar raadsvrouw ter terechtzitting liet
weten - bij de behandeling van haar strafzaak aanwezig willen zijn, maar dit was in verband met de opname niet mogelijk. Het hof heeft op die zitting bepaald dat een Pro Justitia dubbelrapportage diende te worden opgemaakt en dat de stukken daartoe in handen diende te worden gesteld van de raadsheer-commissaris.
Uit een brief van klinisch psycholoog [naam] van 24 september 2014 gericht aan
de raadsheer-commissaris is vermeld dat verdachte geen medewerking heeft willen verlenen aan onderzoek door Van Willigenburg. De zaak is vervolgens aanhangig gemaakt ter terechtzitting van
26 augustus 2015, alwaar de verdachte en haar raadsman, [raadsman 1], zijn verschenen. De raadsman van de verdachte heeft gemeld dat hij van de verdachte geen duidelijk antwoord krijgt op
de vraag of zij zich door de raadsman wil laten verdedigen. Het hof heeft, gehoord de verdachte, het onderzoek ter terechtzitting (wederom) voor onbepaalde tijd geschorst waarbij aan de raadsman - onder meer - is verzocht te onderzoeken of de verdachte door hem wil worden bijgestaan dan wel door een andere raadsman. Ook heeft het hof de raadsman verzocht, indien de verdachte door hem wenst te worden bijgestaan in contact te treden met de advocaat die de verdachte in de BOPZ-procedure heeft bijgestaan teneinde met die advocaat te kunnen overleggen of er relevante stukken zijn die in de strafzaak kunnen worden ingebracht. Bij brief van 10 november 2015 heeft [raadsman 1] zich als raadsman onttrokken. Ter terechtzitting van 5 juli 2016 is vervolgens de zaak voor onbepaalde tijd geschorst, waarbij het hof het bestuur van de raad voor rechtsbijstand een last tot toevoeging van een raadsman aan de verdachte heeft gegeven, aangezien vermoed werd dat de geestvermogens van de verdachte gebrekkig ontwikkeld of ziekelijk gestoord zijn en verdachte niet in staat is de strekking van de tegen haar ingestelde vervolging te begrijpen. Op 13 oktober 2017 is bij het hof een
e-mailbericht binnengekomen van [raadsman 2], de toegevoegde raadsman van de verdachte, inhoudende dat hij moeizaam contact heeft kunnen krijgen met cliënte, dat hij sterk de indruk heeft
dat nog steeds sprake is van verwardheid en dat hij niet uit haar bewoordingen kan opmaken of hij is gemachtigd namens haar de verdediging te voeren. Hij heeft het idee dat cliënte niet beseft wat zijn rol is. Ter terechtzitting van 18 oktober 2017 heeft het hof geconstateerd dat de oproeping voor de zitting in persoon is uitgereikt aan de verdachte en heeft de raadsman medegedeeld dat de verdachte hem kenbaar heeft gemaakt dat hij op geen contact met haar mag zoeken.
Het hof acht gelet op het vorenstaande en tegen de achtergrond van hetgeen overigens uit het dossier
is gebleken aannemelijk dat de verdachte lijdt aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestvermogens, dat zij niet in staat is de strekking van de tegen haar ingestelde vervolging te begrijpen. Het hof zal derhalve op grond van artikel 16 Wetboek van Strafvordering de vervolging van de verdachte schorsen in de stand waarin zij zich thans bevindt.

BESLISSING

Het hof:
Schorst de vervolging van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin
zitting hadden mrs. P. Greve, S. Clement en A.M. van Amsterdam in tegenwoordigheid van mr. M.M.C. Glismeijer, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof
van 18 oktober 2017.