ECLI:NL:GHAMS:2017:4459

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 november 2017
Publicatiedatum
2 november 2017
Zaaknummer
23-001947-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake overtreding van een verwijderingsbevel in Amsterdam

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 1 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 22 mei 2017 was gewezen. De verdachte, geboren in 1979 en dakloos, had op 6 april 2017 om 19:05 uur in Amsterdam opzettelijk niet voldaan aan een bevel van de burgemeester om zich uit een overlastgebied te verwijderen. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat dit slechts een aantekening bevatte en niet de volledige procedure volgde. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en heeft hem vrijgesproken van andere tenlasteleggingen.

De strafbaarheid van de verdachte werd niet uitgesloten, en het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk niet had voldaan aan het bevel van de burgemeester. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van een week, maar het hof oordeelde dat deze straf niet passend was gezien de omstandigheden van de verdachte, die geen vaste inkomsten had en eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten. Het hof besloot tot een gevangenisstraf van twee weken, waarbij het de ernst van de overtreding en de eerdere veroordelingen van de verdachte in overweging nam. De beslissing is genomen op basis van de artikelen 63 en 184 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001947-17
datum uitspraak: 1 november 2017
VERSTEK (raadsman niet gemachtigd)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 22 mei 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-065792-17 tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1979, geboorteplaats en geboorteland onbekend,
adres: [adres] ,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 18 oktober 2017.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 6 april 2017 te 19:05 uur te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 172 en/of 177 van de Gemeentewet en/of 2.9 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008, in elk geval krachtens wettelijk voorschrift, door of namens de burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast) gegeven bevel, inhoudende - zakelijk weergegeven - om zich uit het overlastgebied 1 Centrum en ondergrondse metrostations, althans uit een door de burgemeester aangewezen gebied, te verwijderen en zich daar gedurende 1 maand niet meer te bevinden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 6 april 2017 te 19:05 uur te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens 2.9 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 namens de burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast) gegeven bevel, inhoudende - zakelijk weergegeven - om zich uit het overlastgebied 1 Centrum en ondergrondse metrostations te verwijderen en zich daar gedurende 1 maand niet meer te bevinden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk niet voldoen aan een bevel, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een week gevangenisstraf geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het overtreden van een hem namens de burgemeester van Amsterdam gegeven verwijderingsbevel door zich in Overlastgebied Centrum op te houden, terwijl hij wist dat hij daar niet mocht zijn. De verdachte heeft er zodoende blijk van gegeven zich weinig gelegen te laten liggen aan door het openbaar gezag ter handhaving van de openbare orde gegeven bevelen.
Uit het procesdossier blijkt dat de verdachte dakloos is en geen vaste inkomsten uit werk of uitkering heeft. Gelet hierop acht het hof het opleggen van een geldboete dan wel een taakstraf geen passende sanctie, omdat deze met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet uitvoerbaar zullen blijken te zijn, hetgeen er toe leidt dat het opleggen van een gevangenisstraf onontkoombaar is.
In het nadeel van de verdachte weegt het hof mee dat de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 3 oktober 2017 eerder meermalen voor misdrijven onherroepelijk is veroordeeld, waaronder recentelijk één maal terzake van een soortgelijk feit.
Gelet op die eerdere veroordelingen komt het hof tot een hogere straf dan door de advocaat-generaal is gevorderd en door de politierechter is opgelegd. Anders dan de advocaat-generaal en de eerste rechter ziet het hof voorts geen aanleiding de op te leggen gevangenisstraf geheel dan wel gedeeltelijk in voorwaardelijke vorm op te leggen.
Het hof acht, alles afwegende en bezien in het licht van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63 en 184 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.E.M. Röttgering, mr. J.J.I. de Jong en mr. R. Kuiper, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Tilburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 1 november 2017.
=========================================================================
[…]