ECLI:NL:GHAMS:2017:4624

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 juni 2017
Publicatiedatum
13 november 2017
Zaaknummer
23-000987-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van mishandeling met wisselende verklaringen van de aangeefster

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerder vonnis van de politierechter in de rechtbank Utrecht, waarbij de verdachte was vrijgesproken van mishandeling. De zaak is eerder door de Hoge Raad der Nederlanden verwezen naar het gerechtshof na meerdere cassaties. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan zijn levensgezel, [slachtoffer], op 5 juni 2009 en 6 februari 2009. De politierechter had de verdachte vrijgesproken, maar het openbaar ministerie ging in hoger beroep. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het de wisselende verklaringen van de aangeefster in overweging nam. Het hof oordeelde dat de aangifte van de aangeefster betrouwbaar was, ondanks haar latere afstandname van de verklaring. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de aangeefster op beide data heeft mishandeld, wat resulteerde in letsel. De verdachte is uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor de vrijspraken van andere feiten, en heeft de eerdere vrijspraak van de politierechter vernietigd.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000987-16
datum uitspraak: 23 juni 2017
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen -na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 5 januari 2016- op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Utrecht (thans Midden-Nederland) van 4 september 2009 in de strafzaak onder parketnummer 16-600638-09 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1],
adres: [adres].

Procesgang

De politierechter in de rechtbank Utrecht (thans Midden-Nederland) heeft de verdachte voor alle ten laste gelegde feiten vrijgesproken.
Het openbaar ministerie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Het gerechtshof Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem, heeft in hoger beroep bij arrest van 1 april 2011 het vonnis vernietigd, opnieuw recht gedaan en de verdachte voor het onder 1 subsidiair en onder 2 subsidiair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, onder algemene en bijzondere voorwaarden.
De verdachte heeft tegen het arrest van het gerechtshof beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 2 juli 2013 het arrest van het gerechtshof Amsterdam nevenzittingsplaats Arnhem vernietigd, en de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden verwezen opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft bij arrest van 1 december 2014 het vonnis vernietigd, opnieuw recht gedaan en de verdachte voor het onder 1 subsidiair en onder 2 subsidiair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Tegen dit arrest heeft de verdachte wederom beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft daarop bij arrest van 5 januari 2016 het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vernietigd, en de zaak naar het gerechtshof Amsterdam verwezen opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is - na twee verwijzingen van de zaak door de Hoge Raad - gewezen overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van dit hof van 8 juli 2016 en 9 juni 2017.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Ter terechtzitting in hoger beroep is door de advocaat-generaal medegedeeld dat het hoger beroep niet is gericht tegen de in het vonnis opgenomen vrijspraken ten aanzien van het onder de feiten 3 en 4 ten laste gelegde.
Gelet op de inhoud van voormelde mededeling stelt het hof vast dat het openbaar ministerie kennelijk geen belang (meer) heeft bij inhoudelijke behandeling van de feiten 3 en 4. Nu ook overigens niet is gebleken van enig rechtens te respecteren belang dat is gediend met enig onderzoek ten aanzien van voornoemde feiten zal de officier van justitie niet-ontvankelijk worden verklaard in het ingestelde hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissingen ter zake van het onder de feiten 3 en 4 ten laste gelegde

Tenlastelegging

Aan de verdachte is, voor zover in hoger beroep aan de orde, ten laste gelegd dat:
1. primair:
hij op of omstreeks 05 juni 2009 te Amersfoort, althans in het arrondissement Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan (zijn levensgezel) [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] (meermalen en / of krachtdadig en / of met gebalde vuist(en)) op / tegen het / een jukbeen en / of de neus, althans op / tegen het lichaam heeft geslagen / gestompt, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
1. subsidiair:
hij op of omstreeks 05 juni 2009 te Amersfoort opzettelijk mishandelend zijn levensgezel, althans een persoon, te weten [slachtoffer], (meermalen en / of krachtdadig en / of met gebalde vuist(en)) op / tegen het / een jukbeen en / of de neus, althans op / tegen het lichaam heeft geslagen / gestompt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2 primair:
hij op of omstreeks 06 februari 2009 te Lelystad, in elk geval in Nederland, aan (zijn levensgezel) [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten een gebroken neus), heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer] opzettelijk (meermalen en / of krachtdadig en / of met gebalde vuist(en)) op / tegen haar neus, te stompen en/of te slaan;
2 subsidiair:
hij op of omstreeks 06 februari 2009 te Lelystad, in elk geval in Nederland, opzettelijk mishandelend zijn levensgezel, althans een persoon, te weten [slachtoffer], één of meermalen op/tegen haar neus en/of één of meer (andere) lichaamsdelen, heeft gestompt en/of geslagen, waardoor deze persoon letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Ontvankelijkheid openbaar ministerie in de vervolging

De raadsman heeft bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het hoger beroep. Er is sprake van een schending van het beginsel van fair trial, nu de getuige [slachtoffer] pas na jaren in hoger beroep is gehoord. Deze omstandigheid dient in combinatie met de overschrijding van de redelijke termijn te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, aldus de raadsman.
Het hof oordeelt als volgt.
De getuige [slachtoffer] is in eerste aanleg tweemaal gehoord in het bijzijn van de raadsman van de verdachte, namelijk op 31 augustus 2009 bij de rechter-commissaris en op 4 september 2009 ter terechtzitting van de politierechter. Er is dus geen sprake van een situatie waarbij de verdediging pas jaren na het tenlastegelegde feit, dan wel jaren na aanvang van de vervolging, voor het eerst de gelegenheid krijgt een getuige te ondervragen. Derhalve is geen sprake van de door de verdediging gestelde schending van het beginsel van fair trial en is het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging. Het hof merkt daarbij op dat het bij de strafoplegging rekening zal houden met het tijdsverloop in de onderhavige zaak.

Vrijspraak

Met de advocaat-generaal en de raadsman is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair en 2 primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Getuigenverzoeken

De raadsman heeft verzocht om de anoniem gebleven getuige te horen, die op 6 februari 2009 naar de politie had gebeld en had doorgegeven dat hij had gezien dat op een parkeerplaats van de McDonalds te Lelystad de inzittenden van een auto ruzie met elkaar hadden waarbij de vrouw door de man in het gezicht werd geslagen. [1]
Het hof wijst dit verzoek af, nu is gebleken dat de persoonsgegevens van deze getuige niet meer zijn te achterhalen en het daarom onaannemelijk is dat de getuige binnen een aanvaardbare termijn ter terechtzitting zal verschijnen en zal kunnen worden gehoord.
De raadsman heeft daarnaast verzocht om het horen van de getuigen [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3].
Het hof merkt allereerst op dat de raadsman de verzoeken niet heeft onderbouwd, anders dan zijn eerder gemaakte algemene opmerking dat naar de verklaring van de aangeefster meer onderzoek gedaan had moeten worden, door mensen in haar omgeving te bevragen over of zij vaker verwondingen zagen bij de aangeefster of een gedragsverandering bij haar hebben bemerkt. De raadsman heeft daarbij niet uiteengezet welke vragen hij de getuigen zou willen stellen.
De door de raadsman verzochte getuigen betreffen de personen die de aangeefster bij de raadsheer-commissaris bij name heeft genoemd als zijnde personen die ‘kunnen beamen dat de verdachte de aangeefster mishandelde’. Blijkens deze verklaring van de aangeefster hebben deze getuigen de mishandelingen echter niet zelf waargenomen en kunnen zij slechts verklaren over hetgeen de aangeefster hen hierover zou hebben verteld. Gelet hierop en gezien de summiere onderbouwing van het verzoek, wijst het hof het verzoek tot het horen van deze getuigen – nu de noodzaak daartoe niet is gebleken - af.

Bespreking van in hoger beroep gevoerd verweer

De raadsman heeft betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, nu de aangeefster zowel belastende als ontlastende verklaringen heeft afgelegd en niet voldoende vaststaat welke van de verklaringen op waarheid berust.
Het hof acht – anders dan de raadsman – de aangifte van aangeefster, afgelegd op 5 juni 2009 betrouwbaar. Aangeefster is die dag zelf naar het politiebureau gekomen en heeft spontaan verklaard dat zij kort daarvoor was mishandeld door verdachte. De verbalisant constateerde een zwelling in het gezicht, zag dat er bloed uit haar neus kwam en dat haar handen waren besmeurd met bloed. Onderzoek in het ziekenhuis wees uit dat aangeefster een zwelling en hematoom in het aangezicht had (contusie wang/oogkas) en dat sprake was van een oude neusbreuk. Ook verklaarde aangeefster dat zij eerder, naar het hof aanneemt: op 6 februari 2009, in de auto door verdachte was geslagen waardoor haar neus was gebroken en zij onder het bloed zat. Op 7 juni 2009 heeft aangeefster een aanvullende verklaring afgelegd, waarbij zij haar eerdere aangifte nader heeft toegelicht en bevestigd.
De gedetailleerde aangifte en de hiervoor genoemde aanvullende verklaring zijn naar het oordeel van het hof consistent en worden ondersteund door andere bewijsmiddelen. Dat verdachte aangeefster op 6 februari 2009 heeft mishandeld, wordt voorts ondersteund door de verklaring van een onbekend gebleven getuige die op die dag de politie had gebeld en had gezien dat op de parkeerplaats van de McDonalds te Lelystad de inzittenden van een Peugeot met het kenteken [kenteken] ruzie met elkaar hadden, dat de inzittenden een man en een vrouw waren en dat de vrouw door de man in het gezicht werd geslagen. De getuige had ook gezien dat de vrouw direct daarop bloed in het gezicht had. Kort daarop werd de auto met daarin verdachte en aangeefster door de politie stilgezet en werden zij door de politie gecontroleerd. Door de politie is toen geconstateerd dat aangeefster een blauw verdikte neusbrug en bloed op haar kleding had. Aangeefster gaf toen aan dat zij een bloedneus had gehad.
Het hof merkt op dat het proces-verbaal van bevindingen, houdende de verklaring van de anonieme getuige, tot het bewijs mag meewerken nu de bewezenverklaring in belangrijke mate steun vindt in andersoortig bewijsmateriaal. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de waarneming van de getuige en de daaropvolgende waarneming van de verbalisant, ziet het hof geen reden om aan de betrouwbaarheid van de verklaring van de anonieme getuige te twijfelen.
Weliswaar heeft aangeefster nadien bij de rechter-commissaris en de politierechter afstand genomen van de hiervoor bedoelde aangifte en meergenoemde aanvullende verklaring, maar de aangeefster heeft op 27 oktober 2016 bij de raadsheer-commissaris overtuigend verklaard over de reden waarom zij aanvankelijk afstand heeft genomen van haar aangifte. Zij heeft verklaard dat zij werd benaderd door de familie van de verdachte, die zeiden dat zij van de verdachte af kon komen door de aangifte ongedaan te maken. Ze was bang en ze wilde rust. Ze had zelf geen vrienden meer over en de familie van de verdachte was vriendelijk tegen haar. Ze is met de zwager van de verdachte naar de zitting bij de rechtbank geweest, aldus de aangeefster bij de raadsheer-commissaris.
Bovendien acht het hof de versie die de aangeefster bij de rechter-commissaris en bij de politierechter gaf van de gebeurtenissen die hebben geleid tot het in de tenlastelegging onder 1 en 2 beschreven letsel niet overtuigend. De redenen die zij daarbij opgaf over waarom zij een valse aangifte zou hebben gedaan overtuigen evenmin. In dat verband merkt het hof op dat aangeefster ter gelegenheid van de meergenoemde aangifte van 5 juni heeft verklaard dat zij van de eerdere mishandeling - naar het hof begrijpt: op 6 februari 2009 - uit angst voor verdachte aanvankelijk geen aangifte durfde te doen. In haar aanvullende verklaring heeft zij aangegeven dat toen zij op 5 juni 2009 weer werd geslagen, zij besloot om aangifte te doen omdat de maat vol was. Zo kon het niet doorgaan, aldus aangeefster. Voorts verklaarde zij dat ze nog van verdachte houdt en dat zij weer twijfelde of zij aangifte moest doen. Desondanks is zij in die verklaring bij haar aangifte gebleven. Tegen de achtergrond van deze geloofwaardige – en door andere bewijsmiddelen ondersteunde – verklaringen, kent het hof geen betekenisvolle waarde toe aan de latere verklaringen van aangeefster bij de rechter-commissaris en de politierechter, inhoudende dat zij eerder uit woede en in chaos heeft verklaard, wraak- en haatgevoelens koesterde tegen verdachte en om die reden aangifte heeft gedaan.

Bewijsmiddelen

In de hierna te melden bewijsmiddelen wordt telkens verwezen naar de bijlagen van het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd PL0940/09-009211, gesloten en getekend op 6 juni 2009, door [naam 1], brigadier van politie Utrecht.
1. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte (als bijlage op pagina 23-26 van het proces-verbaal genummerd PL0940/09-009211) voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –
als verklaring van [slachtoffer]:
Ik doe aangifte van zware mishandeling. Sinds 1 juli 2007 ken ik mijn vriend [verdachte]. [verdachte] was in mijn ogen de laatste zes maanden extreem veranderd. Agressief, onvoorstelbaar, man met twee gezichten zowel non-verbaal als verbaal. Vanmorgen 5 juni (het hof begrijpt: 5 juni 2009) belde [verdachte] mij op. [verdachte] zei dat ik direct naar Amersfoort moest komen. [verdachte] was met mijn auto, een Peugeot 206 met kenteken [kenteken]. Ik moest op de passagiersstoel plaatsnemen. Ineens haalde [verdachte] eenmaal keihard uit, althans ik voelde een keiharde klap tegen mijn neus en jukbeen aan. [verdachte] sloeg tijdens het rijden met zijn arm met volle kracht opzij. Ik voelde meteen dat mijn neus bloedde. Ik voelde een hevige pijnscheut in mijn neus en jukbeen. Ik voelde mijn wang kraken en dacht meteen nu is er echt wat gebroken. [verdachte] stapte uit en ging naar de woning. Ik ben rustig weggereden. Op dat moment ging het door mij heen, dit was de laatste klap, de maat is nu vol, ik ga naar de politie. Ik ben naar het politiebureau gereden om aangifte van zware mishandeling te doen. Eenmaal in het politiebureau ben ik eerst door de politie naar het ziekenhuis gebracht. Ik heb meteen een medische staat meegenomen die door de behandelend arts is ingevuld. Ik heb deze zojuist aan u overhandigd.
De mishandelingen begonnen vanaf eind januari 2009. In februari 2009 werd ik ook tegen mijn neus geslagen waardoor mijn neus was gebroken. Ik werd toen meerdere keren met kracht geslagen tegen mijn hoofd. [verdachte] bleef maar doorgaan. Mijn oren bloedde, mijn neus bloedde, mijn kleding zat onder het bloed. Het gebeurde op een vrijdagmiddag in Lelystad. Onderweg waren we bij een Shellstation van Biddinghuizen naar Zeewolde gestopt. Opeens werden we ter hoogte van een grote rotonde bij Harderwijk aan de kant gezet door de politie. De politieagente zei dat er getuigen waren van de mishandeling. Ik was bang om aangifte te doen. [verdachte] was erbij, hij had mij net flink in elkaar geslagen en ik stond er alleen voor. Ik ben toen naar het IJsselmeer Ziekenhuis in Lelystad geweest waar men constateerde dat mijn neus was gebroken. De KNO-arts in ziekenhuis IJsselmeer heette dr. Bean.
2. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (als bijlage op pagina 32 van het proces-verbaal genummerd PL0940/09-009211) voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –
als verklaring van [naam 2]:
Ik ben werkzaam bij de afdeling service van de politie te Amersfoort. Vandaag 5 juni 2009 kwam er omstreeks 16.15 uur een jonge vrouw huilend het politiebureau binnenlopen. Ik zag meteen dat de vrouw een blauwe bult op haar jukbeen aan de linkerkant had. Ook zag ik dat haar neusbrug blauw was en opgezwollen. Ik zag ook dat er bloed uit de neus van de vrouw kwam. Ik hoorde dat de vrouw vertelde dat ze was geslagen door haar vriend. Ze gaf een rijbewijs van haar vriend aan collega Van Schaik. Ik zag dat het rijbewijs op naam van [verdachte] stond.
3. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten
een verklaring inhoudende medische gegevens met betrekking tot [slachtoffer], opgemaakt door [naam 3], geneeskundige, gedateerd 5 juni 2009, waaruit blijkt dat bij [slachtoffer] is waargenomen een zwelling en hematoom (contusie wang/oogkas) en deviatie neusseptum (oude fractuur).
4. Het in de wettelijke vorm opgemaakte (stam)proces-verbaal (als bijlage op pagina 7 van het proces-verbaal genummerd PL0940/09-009211) voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –
als relaas van verbalisant Blankensteijn:
Uit het raadplegen van het Bedrijfsprocessensysteem van de Politieregio Flevoland bleek mij dat op 6 februari 2009 een onbekend gebleven getuige naar de politie had gebeld en had doorgegeven dat hij had gezien dat op een parkeerplaats van de McDonalds te Lelystad de inzittenden van een blauwe Peugeot voorzien van het kenteken [kenteken], ruzie met elkaar hadden. De inzittenden waren een man en een vrouw. De getuige gaf door dat hij had gezien dat de vrouw door de man in het gezicht geslagen werd. Direct daarna had hij bloed gezien in het gezicht van de vrouw. Collega’s van de politie Flevoland controleerden kort hierop genoemde auto en zagen dat in de auto [verdachte] zat en [slachtoffer]. [slachtoffer] had geronnen bloed in haar neusgaten en bloed op haar kleding.
5. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (als bijlage op pagina 50-51 van het proces-verbaal genummerd PL0940/09-009211) voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –
als relaas van verbalisant [verbalisant]:
Op 6 februari 2009 omstreeks 12.00 uur bevond ik mij in uniform gekleed in het bureau van politie te Zeewolde. Van de dienstdoende meldkamercentralist kreeg ik de melding te gaan naar de omgeving van de zogenoemde turbo-rotonde te Zeewolde en daar uit te kijken naar een blauwe Peugeot voorzien van het kenteken [kenteken]. Een anonieme getuige had gezien dat ter hoogte van de McDonalds te Lelystad in een auto een vrouw door een man in haar gezicht geslagen werd. Ik, verbalisant, zag bovengenoemde personenauto op de Ganzenweg richting Harderwijk rijden. Ter hoogte van het aquaduct heb ik de bestuurder een stopteken gegeven waaraan hij voldeed. Ik zag dat de vrouw een opgezette neus en een blauwe verdikking op de brug van haar neus had. Tevens zag ik wat geronnen bloed in de neusgaten en bloedspatten op haar spijkerbroek en jas zitten. Omdat ik, verbalisant, het vermoeden had dat de vrouw niet vrijuit durfde te praten, heb ik haar in mijn dienstvoertuig geplaatst. Ik heb haar aangegeven dat een getuige gezien had dat zij zojuist geslagen was. De vrouw gaf op te zijn genaamd: Claire [slachtoffer]. De vriend van [naam 1] was genaamd: [verdachte], geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedatum 2].
6. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten
een verklaring inhoudende medische gegevens met betrekking tot [slachtoffer], opgemaakt door dr. [naam 4], KNO-arts, gedateerd 17 juni 2009, waaruit blijkt dat op 6 februari 2009 bij [slachtoffer] door hem een fractuur van het neusbot is waargenomen.
De hiervoor vermelde bewijsmiddelen zijn – ook in hun onderdelen – telkens gebezigd tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben en, voor zover het een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5° van het Wetboek van Strafvordering betreft, telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. subsidiair:
hij op 05 juni 2009 te Amersfoort opzettelijk mishandelend [slachtoffer] krachtdadig tegen het jukbeen en de neus heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
2 subsidiair:
hij op 06 februari 2009 te Lelystad, opzettelijk mishandelend [slachtoffer], meermalen tegen haar neus heeft geslagen, waardoor deze persoon letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Hetgeen onder 1 subsidiair en 2 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
telkens:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Utrecht (thans Midden-Nederland) heeft de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 subsidiair en onder 2 subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot vier maanden gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich in februari en juni 2009 schuldig gemaakt aan mishandeling van het slachtoffer. Verdachte heeft het slachtoffer beide keren hard in het gezicht geslagen. De aangeefster heeft beide keren letsel opgelopen, waaronder een gebroken neus. Door aldus te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijk integriteit van het slachtoffer, terwijl het voorts bijzonder angstige ervaringen voor de aangeefster moeten zijn geweest.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 22 mei 2017 is hij eerder ter zake van mishandeling onherroepelijk veroordeeld, hetgeen in zijn nadeel weegt.
Bij de strafoplegging houdt het hof rekening met het lange tijdsverloop in deze zaak.
Gelet op de recidive van de verdachte en de ernst van het feit en het toegebrachte letsel, kan niet met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf worden volstaan.
Anders dan de advocaat-generaal ziet het hof geen reden (daarnaast) een voorwaardelijk strafdeel op te leggen, nu uit de justitiële documentatie niet blijkt dat de verdachte sinds de onderhavige feiten, die acht jaar geleden zijn gepleegd, nog geweldsdelicten heeft gepleegd en evenmin is gebleken dat de verdachte in de afgelopen drie jaren (andersoortige) strafbare feiten heeft gepleegd.
Het hof acht, alles afwegende, een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 3 en 4 ten laste gelegde.
Vernietigt – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - het vonnis waarvan beroep en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.H.C. van Ginhoven, mr. M. Iedema en mr. S. Bek, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 juni 2017.
[...]

Voetnoten

1.[...]