ECLI:NL:GHAMS:2017:4742

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 oktober 2017
Publicatiedatum
17 november 2017
Zaaknummer
23-001156-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake mishandeling van een bewaarder in de Penitentiaire Inrichting Amsterdam

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 22 maart 2017 was gewezen. De verdachte, geboren in Syrië in 1994, was beschuldigd van mishandeling van een bewaarder in de Penitentiaire Inrichting Amsterdam op 29 december 2014. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk slaan van de bewaarder, wat resulteerde in letsel en pijn. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen heeft geacht, met inachtneming van de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd. De verdachte had eerder al meerdere keren geweldsdelicten gepleegd, wat de ernst van de zaak vergrootte.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Dit besluit werd genomen met inachtneming van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn recente stop met alcoholgebruik en begeleiding door GGZ Reclassering Palier. Het hof heeft ook de vordering van de benadeelde partij, de bewaarder, toegewezen, die een schadevergoeding van € 285,00 had geëist voor immaterieel nadeel. De verdachte werd verplicht om dit bedrag te betalen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van het delict.

Het hof heeft benadrukt dat de redelijke termijn voor berechting in eerste aanleg was overschreden, maar dat de voortvarende behandeling in hoger beroep dit compenseerde. De beslissing van het hof is genomen in het belang van de rechtsgang en de bescherming van de slachtoffers van geweldsdelicten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001156-17
datum uitspraak: 30 oktober 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 22 maart 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-039291-15 tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Syrië) op [geboortedag] 1994,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 16 oktober 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 29 december 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk een persoon (werkzaam als bewaarder complex beveiliger in de Penitentiaire Inrichting Amsterdam locatie Over Amstel met dienstnummer: [nummer]) heeft mishandeld, bestaande die mishandeling uit het eenmaal of meermalen (met kracht) slaan/stompen in/tegen het gezicht/hoofd, in elk geval tegen het lichaam van voornoemde persoon, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, om proceseconomische redenen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 29 december 2014 te Amsterdam opzettelijk een persoon werkzaam als bewaarder complex beveiliger in de Penitentiaire Inrichting Amsterdam locatie Over Amstel, met dienstnummer [nummer], heeft mishandeld, bestaande die mishandeling uit het slaan in het gezicht van voornoemde persoon, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstaf voor de duur van twee weken, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg is opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft in de penitentiaire inrichting waar hij op dat moment verbleef een bewaarder in het gezicht geslagen, waardoor deze letsel aan de binnenkant van zijn wang had en daar ook hoofdpijn en een stijve kaak aan overhield. Doordat hij de bewaarder heeft geslagen in het bijzijn van een collega-bewaarder heeft de verdachte niet alleen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever, maar ook zijn waardigheid aangetast. De verdachte heeft verklaard geïrriteerd te zijn geweest door aangever. Dat rechtvaardigt op geen enkele wijze het slaan van aangever en daarmee het ondermijnen van het voor het uitoefenen van aangevers functie noodzakelijke gezag.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 29 september 2017 is de verdachte bovendien reeds meerdere keren onherroepelijk veroordeeld voor het plegen van geweldsdelicten. Oplegging van een vrijheidsbenemende straf is dan ook gerechtvaardigd.
Gelet op het tijdsverloop, het feit dat de verdachte op grond van het bewezenverklaarde twee weken in een isoleercel heeft moeten verblijven en op hetgeen op de terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd ten aanzien van de huidige persoonlijke situatie van de verdachte – met name de omstandigheid dat hij gestopt is met het gebruik van alcoholhoudende drank en thans wordt begeleid door GGZ Reclassering Palier – ziet het hof echter aanleiding te bepalen dat de na te melden gevangenisstraf voorwaardelijk niet ten uitvoer wordt gelegd. Het hof hoopt hiermee tevens te bevorderen dat de verdachte volhardt in zijn abstinentie van alcohol en (mede daardoor) zijn agressie kan beteugelen. Het hof acht, alles afwegende, oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van een maand, geheel voorwaardelijk, passend en geboden.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in deze zaak het volgende. Voorop staat dat in art. 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting in eerste aanleg diende te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de redelijke termijn is aangevangen. In eerste aanleg is die termijn met één maand overschreden. In hoger beroep is de zaak in hoger beroep voortvarend aangebracht en behandeld. Het hof is van oordeel dat de redelijke termijn in de fase van eerste aanleg weliswaar is overschreden, maar dat de aard van de op te leggen straf, te weten een geheel voorwaardelijke straf, zich niet voor matiging leent, terwijl ook overigens de overschrijding in eerste aanleg gecompenseerd is door een voortvarende behandeling in hoger beroep.
Vordering van de benadeelde partij, te weten de beveiliger met dienstnummer [nummer]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding voor geleden immaterieel nadeel. Deze bedraagt € 285,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De verdediging heeft verzocht de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren in zijn vordering, omdat onduidelijk is of de ondertekening van de aangifte door dezelfde persoon is geschied als de ondertekening van het schadeopgaveformulier. De verdediging heeft overigens de hoogte van de geleden schade niet betwist.
Het hof ziet onvoldoende aanknopingspunten in het dossier voor de stelling van de verdediging dat het schadeopgaveformulier niet door de benadeelde partij zou zijn ondertekend. De benadeelde partij is daarom ontvankelijk in zijn vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voorts voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 63, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht. Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij, te weten de beveiliger met dienstnummer [nummer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 285,00 (tweehonderdvijfentachtig euro),ter zake van immateriële schade, en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 29 december 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 285,00 (tweehonderdvijfentachtig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 29 december 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. G.M. Boekhoudt, mr. W. F. Groos en mr. C.N. Dalebout, in tegenwoordigheid van
mr. M.A.T. van Willigen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 oktober 2017.