ECLI:NL:GHAMS:2017:4743

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 november 2017
Publicatiedatum
17 november 2017
Zaaknummer
23-003230-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal van een mobiele telefoon met bewijsverweer

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor diefstal van een mobiele telefoon, waarbij zij had aangevoerd dat zij de telefoon niet met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening had weggenomen. De verdachte stelde dat zij de telefoon aan de aangever wilde teruggeven, maar het hof oordeelde dat deze intentie niet aannemelijk was. Het hof bevestigde het vonnis van de politierechter, maar vernietigde de strafoplegging en legde een taakstraf van 20 uren op, in plaats van de eerder opgelegde 40 uren. Het hof overwoog dat de verdachte opzettelijk de telefoon had weggenomen en deze aan een vriendin had gegeven, zonder zich erom te bekommeren dat de telefoon aan de eigenaar zou worden teruggegeven. De verdachte had eerder al een veroordeling voor een vermogensdelict en het hof hield rekening met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan. De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen 22c, 22d, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003230-16
datum uitspraak: 17 november 2017
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 31 mei 2016 in de strafzaak onder parketnummer
13-659288-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
3 november 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de strafoplegging -in zoverre zal het vonnis worden vernietigd-, met dien verstande dat het hof het door de politierechter onder 5 gebezigde bewijsmiddel vervangt door de verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep en dat het hof een daar door de verdediging gevoerd verweer bespreekt.

Bespreking van een bewijsverweer

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken nu zij op het moment van het pakken van de telefoon niet het oogmerk had van wederrechtelijke toe-eigening. De raadsvrouw heeft daartoe – kort gezegd – aangevoerd dat de verdachte niet de intentie had om zich de telefoon toe te eigenen, maar dat zij – nu zij in de veronderstelling verkeerde dat zij door de aangever met die telefoon werd gefilmd – slechts een filmpje van het toestel wilde verwijderen. Toen het de verdachte niet lukte dat filmpje te verwijderen, heeft zij het toestel aan haar vriendin gegeven zodat die het filmpje kon verwijderen. Daarna had de telefoon terug naar de eigenaar gemoeten, aldus de raadsvrouw.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt daartoe als volgt.
Op grond van de inhoud van het dossier en de behandeling ter terechtzitting staat naar het oordeel van het hof vast dat de verdachte op 22 juli 2015 te Amsterdam op de kruising van de Lange Leidsedwarsstraat met de Spiegelgracht de telefoon van de aangever uit zijn handen heeft getrokken. Deze telefoon heeft zij vervolgens aan een vriendin gegeven die deze in haar tas heeft gedaan en daarmee vervolgens is weggelopen. De verdachte heeft zich na de afgifte van de telefoon aan haar vriendin niet meer erom bekommerd dat de telefoon zou worden teruggegeven aan de aangever. De aangever heeft door gebruik te maken van de
find my iPhone-app en met hulp van de politie de telefoon weer in zijn bezit gekregen.
Door zo te handelen heeft de verdachte opzettelijk en zonder daartoe gerechtigd te zijn zich de feitelijke heerschappij over de telefoon verschaft en deze aan de feitelijke heerschappij van de aangever onttrokken. Dat de verdachte ten tijde van het wegnemen van de telefoon naast de bedoeling om deze af te pakken (al dan niet teneinde een filmpje te verwijderen waarvan zij dacht dat het met die telefoon was gemaakt), ook de intentie had de telefoon aan de aangever terug te geven, is niet aannemelijk geworden. De verdachte heeft dit verklaard, maar het vindt geen steun in de op basis van de inhoud van het dossier vast te stellen feiten. Van belang daarbij is dat de vriendin van de verdachte, [naam 1], bij wie de telefoon is gevonden, op 22 en 23 juli 2015 is gehoord als verdachte (doorgenummerde p. 16-23). Zij heeft verklaard de telefoon uit handen van de verdachte te hebben gekregen, maar heeft niet verklaard dat dit zou zijn gebeurd, zoals de verdachte heeft verklaard (doorgenummerde p. 33), onder de mededeling dat daarvan een filmpje zou moeten worden verwijderd waarna de telefoon moest worden teruggegeven aan de aangever. Het hof acht dit dan ook niet aannemelijk geworden. Het hof is van oordeel dat de verdachte de telefoon met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen.

Aanpassing bewijsconstructie

Het hof vervangt het door de politierechter onder 5 gebezigde bewijsmiddel met het navolgende bewijsmiddel:
5.
De verklaring van de verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep op 3 november 2017.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
“Het is juist dat ik op 22 juli 2015 te Amsterdam een telefoon heb gepakt (het hof begrijpt: van [naam 2]). Ik heb de telefoon uit zijn handen getrokken. Ik heb de telefoon aan [naam 1] gegeven.”

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsvrouw heeft (subsidiair) bepleit de verdachte te veroordelen tot een voorwaardelijke taakstraf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van een mobiele telefoon (iPhone 5S). Slechts door adequaat ingrijpen van de politie heeft de bestolene weer de beschikking over het – vermoedelijk kostbare – apparaat kunnen krijgen. De verdachte heeft met haar handelen geen respect getoond voor andermans eigendommen. Daar komt bij dat een mobiele telefoon tegenwoordig veelal allerlei persoonlijke gegevens bevat, waardoor het verlies daarvan ook om die reden buitengewoon vervelend kan zijn.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 20 oktober 2017 is zij eerder ter zake van een vermogensdelict onherroepelijk veroordeeld.
Het hof zal bij de strafoplegging rekening houden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (een veroordeling van dit hof tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen en een taakstraf wegens overtreding van de Wegenverkeerswet 1994 artikel 163 lid 2 gepleegd op dezelfde dag als onderhavig feit) en het hof komt in verband daarmee tot een taakstraf van kortere duur dan in eerste aanleg is opgelegd.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.P. den Otter, mr. R. Kuiper, en mr. C.M. Degenaar, in tegenwoordigheid van
D.J. Herbrink, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
17 november 2017.