ECLI:NL:GHAMS:2017:488

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 februari 2017
Publicatiedatum
21 februari 2017
Zaaknummer
23-001967-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake winkeldiefstallen met geweld en voorwaardelijke straf

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is schuldig bevonden aan twee winkeldiefstallen bij dezelfde supermarkt, waarbij hij geweld heeft gebruikt toen hij op zijn handelen werd aangesproken. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, behalve ten aanzien van de strafoplegging, de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf en de dadelijke uitvoerbaarheid, in zoverre werd het vonnis vernietigd.

De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 26 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Het hof heeft de straf in hoger beroep vastgesteld op 4 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf, maar heeft besloten om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte heeft een geschiedenis van alcoholmisbruik en cocaïneafhankelijkheid, en heeft eerder voorwaardelijke straffen opgelegd gekregen.

Het hof heeft bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf, waaronder meldplicht bij GGZ Reclassering Palier en medewerking aan een klinische opname. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf is ook behandeld, waarbij het hof heeft besloten om deze te vervangen door een taakstraf van 28 uren. De beslissing is genomen met het oog op de persoonlijke situatie van de verdachte en de noodzaak om het behandeltraject niet te doorkruisen.

Uitspraak

parketnummer: 23-001967-16
datum uitspraak: 6 februari 2017
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 11 mei 2016 in de strafzaak onder de parketnummers 15/810033-16 en 15-700410/13 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1980,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 6 februari 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de strafoplegging, de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf en de dadelijke uitvoerbaarheid; in zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 26 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarbij zijn verschillende bijzondere voorwaarden gesteld en is bepaald dat de gestelde voorwaarden en reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als in eerste aanleg is opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich in korte tijd schuldig gemaakt aan een tweetal winkeldiefstallen bij dezelfde supermarkt, waarbij hij eenmaal geweld heeft gebruikt toen hij op zijn handelen werd aangesproken. Diefstallen zijn nare feiten die behalve materiële schade ook overlast en hinder veroorzaken.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 25 januari 2017 is hij eerder wegens soortgelijke feiten onherroepelijk veroordeeld. Het hof weegt dit in zijn nadeel en houdt voorts ten nadele van de verdachte rekening met het gegeven dat hij ten tijde van de bewezenverklaarde misdrijven in een proeftijd liep, gekoppeld aan een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf. Dit alles maakt dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden in beginsel gerechtvaardigd wordt geacht.
Het hof ziet evenwel – met de advocaat-generaal en de raadsman – aanleiding om in strafmatigende zin rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Meer specifiek is uit het rapport van GGZ Reclassering Palier van 29 april 2016 naar voren gekomen dat de verdachte kampt met grote problemen op diverse leefgebieden. Zo heeft hij een langdurige historie van alcoholmisbruik en lijdt aan cocaïneafhankelijkheid. Verder is hij gediagnostiseerd met een persoonlijkheidsstoornis NAO en kent hij depressieve episodes. In verband met een en ander heeft de verdachte in het verleden diverse ambulante behandelings- en begeleidingstrajecten doorlopen en is hij herhaaldelijk klinisch opgenomen geweest. Dit alles had echter geen blijvend resultaat.
De verdachte is bij onherroepelijk vonnis van 13 oktober 2016 veroordeeld tot een deels voorwaardelijke straf. Daarbij zijn als bijzondere voorwaarden gesteld dat verdachte, kort gezegd, (a) zich houdt aan een meldplicht bij en aan de aanwijzingen van GGZ Reclassering Palier, (b) meewerkt aan een klinische opname bij de Forensisch Psychiatrische Afdeling Roosenburg (hierna: de FPA) gedurende maximaal 12 maanden, (c) aansluitend aan die opname meewerkt aan plaatsing in een begeleide woonvorm en (d) meewerkt aan vormen van nazorg. Daaraan is een proeftijd van 3 jaren verbonden.
Blijkens een rapport van GGZ Reclassering Inforsa van 3 februari 2017 is de verdachte vanaf november 2016 opgenomen op de FPA. Hij toont zich gemotiveerd voor de aangeboden behandeling en heeft een positieve inbreng in de groep. Daar heeft hij ook zijn huidige vriendin ontmoet. Hij is aangemeld voor een beschermde woonvorm. Geadviseerd wordt om bij het opleggen van een straf ervoor te zorgen dat het lopende traject niet wordt doorkruist.
Het hof zal ter voorkoming van doorkruising van het behandel- en begeleidingstraject dat de verdachte momenteel doorloopt een deel van de straf in voorwaardelijke vorm opleggen en daaraan de voorwaarden koppelen die ook bij vonnis van 13 oktober 2016 zijn gesteld. Dit is in het belang van de verdachte en – met het oog op de speciale preventie – uiteindelijk ook in het belang van de maatschappij. Daarbij zal een proeftijd van 3 jaren worden vastgesteld, omdat het hof gezien het verloop van eerdere interventies verwacht dat het traject nog geruime tijd in beslag zal nemen. De dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden zal daarbij niet meer worden gelast nu, daar de verdachte thans goed lijkt te zijn ingebed in een hulpverleningingtraject, naar het oordeel van het hof niet meer wordt voldaan aan de voorwaarde zoals gesteld in artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.

Vordering tot tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 19 mei 2014 onder parketnummer 15/700410-13 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft op de terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat de proeftijd van twee jaren, verbonden aan de voorwaardelijke gevangenisstraf wordt verlengd met één jaar.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan maar liefst twee strafbare feiten heeft schuldig gemaakt. Dit kan naar het oordeel van het hof niet zonder gevolgen blijven. Daarom kan de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.
Op grond van hetgeen omtrent de persoonlijke situatie van de veroordeelde is gebleken, zal het hof in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van deze vrijheidsstraf een taakstraf van na te melden duur gelasten.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 57, 63, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging, de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde straf en de dadelijke uitvoerbaarheid en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
26 (zesentwintig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren of ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als
bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
- zich zal melden bij GGZ Reclassering Palier, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft;
- zal meewerken aan een intake en klinische opname bij FPA Roosenburg of een soortgelijke instelling. De klinische opname is voor de duur van maximaal twaalf maanden;
- aansluitend aan de klinische opname zal meewerken aan een plaatsing binnen een begeleide woonvorm of maatschappelijke opvang, indien de reclassering dit noodzakelijk acht;
- zal meewerken aan een aanmelding, intake en hieruit voortvloeiend behandelaanbod bij een nader te bepalen instelling in het kader van nazorg.
Geeft opdracht aan GGZ Reclassering Palier tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 19 mei 2014, onder parketnummer 15/700410-13, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, te vervangen door:
een
taakstrafvoor de duur van
28 (achtentwintig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
14 (veertien) dagen hechtenis.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. S. Bek, mr. J.J.I. de Jong en mr. G.M. Boekhoudt, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Schoutsen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
6 februari 2017.