ECLI:NL:GHAMS:2017:4897

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 november 2017
Publicatiedatum
27 november 2017
Zaaknummer
23-001861-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging moord en veroordeling poging doodslag met beroep op noodweer(exces)

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor poging tot doodslag, maar het hof heeft de verdachte vrijgesproken van poging tot moord. De zaak betreft een schietincident dat plaatsvond op 22 februari 2014 in Amsterdam, waarbij de verdachte met een vuurwapen meerdere keren op het slachtoffer heeft geschoten, wat resulteerde in ernstig lichamelijk letsel voor het slachtoffer. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet met voorbedachten rade handelde, maar in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. De advocaat-generaal had gevorderd tot veroordeling voor poging tot moord, maar het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor het bestanddeel 'voorbedachten rade'. De verdachte is wel veroordeeld voor poging tot doodslag en kreeg een gevangenisstraf van acht jaren opgelegd, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft ook de vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, toegewezen tot een bedrag van €128.077,46, bestaande uit materiële en immateriële schade. De uitspraak benadrukt de ernst van het feit en de gevolgen voor het slachtoffer, die blijvende schade heeft opgelopen door het schietincident.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001861-15
datum uitspraak: 23 november 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 29 april 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13-654087-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum] ,
thans gedetineerd in PI Utrecht - HvB locatie Nieuwegein te Nieuwegein.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
9 november 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte en het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 22 februari 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk (en met voorbedachten rade) [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg) eenmaal of meermalen:
- in café [naam 1] een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp ter hand heeft genomen en/of (vervolgens)
- met dat vuurwapen, althans met dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp in zijn hand, naar de gang, welke toegang geeft tot de brandgang, is gelopen en/of (vervolgens)
- met dat vuurwapen, althans met dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp in zijn hand, naar het einde van de gang, welke toegang geeft tot de brandgang, is gelopen en/of (vervolgens)
- met dat vuurwapen, althans met dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp, een of meer kogel(s) in de rug en/of de borst en/of de arm, in elk geval in het lichaam van voornoemde [slachtoffer] heeft geschoten en/of afgevuurd;
subsidiair:
hij op of omstreeks 22 februari 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, aan een persoon (te weten [slachtoffer] ), opzettelijk (en met voorbedachten rade, althans opzettelijk), zwaar lichamelijk letsel (wervelbreuk met dwarslaesie en/of nierletsel en/of miltletsel en/of gebroken ribben en/of een klaplong met bloeding), heeft toegebracht, door deze opzettelijk, (na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk) eenmaal of meermalen:
- in café [naam 1] een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp ter hand te nemen en/of (vervolgens)
- met dat vuurwapen, althans met dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp in zijn hand, naar de gang, welke toegang geeft tot de brandgang, te lopen en/of (vervolgens)
- met dat vuurwapen, althans met dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp in zijn hand, naar het einde van de gang, welke toegang geeft tot de brandgang, te lopen en/of (vervolgens)
- met dat vuurwapen, althans met dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp, een of meer kogel(s) in de rug en/of de borst en/of de arm, in elk geval in het lichaam van voornoemde [slachtoffer] te schieten en/of af te vuren.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.

Vrijspraak poging tot moord

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden veroordeeld voor de aan hem impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord.
Met de verdediging is het hof van oordeel dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het impliciet primair tenlastegelegde bestanddeel ‘voorbedachten rade’.
Op basis van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat de verdachte zich voorafgaand aan het tenlastegelegde schieten gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het besluit het slachtoffer van het leven te beroven en niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid zou hebben gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Aldus kan niet worden vastgesteld dat sprake is geweest van kalm beraad en een rustig overleg.

Bewijsverweer

De raadsman heeft onder verwijzing naar het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 10 juli 2012 (
Vidgen t. Nederland, app 29363/06) bepleit dat de verklaringen van de getuigen ter plaatse [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ) en [getuige 2] (hierna: [getuige 2] ) niet voor het bewijs gebezigd mogen worden, omdat de verdediging geen adequate en behoorlijke gelegenheid heeft gehad om hen te kunnen ondervragen, terwijl hun verklaringen doorslaggevend zijn voor het bewijs van het tenlastegelegde.
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot verwerping van het verweer.
Het hof overweegt het volgende.
De gevallen waarin het EHRM heeft uitgemaakt dat de vruchten van een in het opsporingsonderzoek afgelegde getuigenverklaring van het bewijs dienen te worden uitgesloten omdat de verdediging niet in enig stadium van het geding in de gelegenheid is geweest haar ondervragingsrecht uit te oefenen, betreffen zaken waarin een bewezenverklaring alleen of in beslissende mate (
'solely or to a decisive degree') berust op de verklaring van die getuige. Hiervan is in het onderhavige geval geen sprake.
De rechtstreekse betrokkenheid van de verdachte is immers mede af te leiden uit andere bewijsmiddelen die onafhankelijk staan ten opzichte van de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , zoals de verklaring van [slachtoffer] en de eigen waarneming van het hof van hetgeen te zien is op de camerabeelden ter zitting in hoger beroep.
Gelet daarop is het hof van oordeel dat van een schending van de door het EHRM in de zaak Vidgen beschreven norm dan ook geen sprake is indien de verklaringen van voornoemde getuigen voor het bewijs worden gebezigd. Het verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair:
hij op 22 februari 2014 te Amsterdam, ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om opzettelijk
[slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet een vuurwapen ter hand heeft genomen en met dat vuurwapen naar het einde van de gang van café [naam 1] , welke toegang geeft tot de brandgang, is gelopen en met dat vuurwapen kogels in het lichaam van voornoemde [slachtoffer] heeft geschoten.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Ter terechtzitting heeft de raadsman overeenkomstig zijn pleitnota aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman heeft gesteld dat de verdachte heeft gehandeld ter noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer] . [slachtoffer] trok in de brandgang achter café [naam 1] een vuurwapen en de verdachte heeft in reactie daarop op [slachtoffer] geschoten. Daarbij speelde een rol dat [slachtoffer] de verdachte reeds gedurende langere tijd lastigviel en hem meermalen had bedreigd met een vuurwapen, aldus de raadsman.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het verweer moet worden verworpen.
Het hof stelt op grond van de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen het volgende vast:
Op 22 februari 2014 vond omstreeks 1.19 uur een schietincident plaats in de brandgang achter café [naam 1] te Amsterdam Zuid-Oost. De verdachte heeft met een vuurwapen verscheidene kogels in het lichaam van [slachtoffer] geschoten. [1] [2]
De brandgang achter café [naam 1] is vanuit het café via een tussengang te bereiken.
Vlak voor het schietincident was de verdachte samen met [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) in deze tussengang. [3] Op het moment van het schietincident was de verdachte in de brandgang waar zich onder meer ook [slachtoffer] , [getuige 2] , [getuige 1] en Niemel bevonden. [4] [5] [6] [7]
Het dossier bevat videobeelden van camera’s van café [naam 1] op relevante tijdstippen.
Een camera biedt zicht op de tussengang in de richting van de deur naar de brandgang. Een andere camera biedt zicht op de brandgang vanaf de kant waar het slachtoffer heeft gestaan en op de deur naar de tussengang, die zich ongeveer halverwege de brandgang bevindt. [8]
Het hof heeft op de camerabeelden waargenomen dat de verdachte omstreeks 1.19.40 uur in de tussengang verscheen. In de tussengang was [medeverdachte] eveneens aanwezig. [medeverdachte] pakte de verdachte met beide handen bij diens armen vast. [9] [10]
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij probeerde te voorkomen dat de verdachte naar achteren zou gaan en in de buurt van Abel (
het hof begrijpt hier en verder: [slachtoffer]) zou komen. [11]
Het hof heeft op de beelden waargenomen dat de verdachte zich losrukte van [medeverdachte] .
Op de vertraagde opname van de camerabeelden is te zien dat op het moment waarop [medeverdachte] de verdachte vastpakte, de verdachte met zijn rechterhand bij zijn riem een vuurwapen pakte en in zijn rechterhand nam. De verdachte stapte om 1.19.45 uur de brandgang in, keek eerst naar rechts en toen naar links en liep de brandgang links verder in (in de richting van de camera in de brandgang).
Op de beelden van de camera in de brandgang heeft het hof waargenomen dat rechts van de deur naar de tussengang een aantal personen in de brandgang stond en links vier personen met hun rug tegen de muur stonden. Het hof heeft tevens waargenomen dat de verdachte verder de brandgang in liep in de richting van waar [slachtoffer] stond en in een lopende beweging met zijn linkerarm een persoon tegen de muur drukte, en tegelijkertijd zijn rechterarm gestrekt naar voren richtte.
Op de vertraagde beelden (met tijdstip 1.19.53 uur) is een uitgeworpen huls te zien ter hoogte van de linker muur van de brandgang.
Ook is op camerabeelden gezien dat de aanwezige personen in de brandgang in de richting van de verdachte keken op het moment dat de verdachte in de brandgang liep. [12] [13]
Getuige [getuige 2] verklaarde dat hij op 22 februari 2014 in café [naam 1] was en naar de steeg achter het café (
het hof begrijpt: de brandgang) ging om te roken. In de brandgang stond een groepje van drie mannen, onder wie [slachtoffer] . [getuige 2] is bij deze mannen gaan staan en heeft zijn joint aan [slachtoffer] gegeven. Op enig moment vroeg [getuige 2] of hij zijn joint terug mocht. [slachtoffer] gaf de joint aan [getuige 2] , [getuige 2] pakte deze aan en direct daarop hoorde [getuige 2] in totaal 5 a 6 schoten en zag hij dat een jongen [slachtoffer] had neergeschoten. [14]
Getuige [getuige 1] , die op 22 februari 2014 met [slachtoffer] in café [naam 1] was en met hem in de brandgang stond, verklaarde dat hij zag dat Dachenko (
het hof begrijpt: de verdachte) een pistool in zijn hand had en dat hij met gestrekte arm op Abba (
het hof begrijpt: [slachtoffer]) richtte en meteen vijf keer schoot. [15]
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij op zoek was naar [slachtoffer] en dat hij wist dat [slachtoffer] in de brandgang was.
Gelet op het vorenstaande vindt het hof dat de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd niet aannemelijk zijn geworden.
Dat [slachtoffer] in de brandgang een vuurwapen vast had en dat aan de verdachte heeft getoond en/of op hem heeft gericht vindt geen bevestiging in camerabeelden of verklaringen van de in de brandgang aanwezige getuigen en is ook overigens niet aannemelijk geworden. Ook anderszins is een onmiddellijke dreiging van de kant van [slachtoffer] jegens de verdachte op dat moment niet aannemelijk geworden. Wel is komen vast te staan dat de verdachte het vuurwapen al ter hand nam in de tussengang, nog voordat hij [slachtoffer] kon zien, hij, komende vanuit de tussengang nagenoeg ononderbroken in de richting van Boesoe liep en zijn wapen zeer kort na binnentreden van de brandgang heeft afgevuurd.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de verdachte de hem verweten gedragingen heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop een noodzakelijke verdediging van eigen lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor geboden was.
De door de raadsman gememoreerde voorgeschiedenis tussen de verdachte en [slachtoffer] , wat daarvan ook zij, doet niet af aan het voorgaande.
Het verweer wordt verworpen.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag.

Strafbaarheid van de verdachte

De raadsman heeft subsidiair aangevoerd dat de verdachte van het ten laste gelegde moet worden ontslagen van rechtsvervolging, omdat sprake is van noodweerexces, omdat het handelen van de verdachte, voor zover als disproportioneel aan te merken, een direct gevolg was van een hevige gemoedsbeweging die bij de verdachte is veroorzaakt, mede door een eerder schietincident waarbij [slachtoffer] ook betrokken was.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van het beroep op noodweer, komt de verdachte evenmin een beroep op noodweerexces toe. Het verweer wordt derhalve verworpen.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor de in eerste aanleg bewezen verklaarde poging tot doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaren met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor de impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaren met aftrek van voorarrest en na matiging wegens de bijzondere persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Daarbij is in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft opzettelijk met een vuurwapen verscheidene kogels afgevuurd op het slachtoffer en hem onder meer in diens romp geraakt. Om bij het slachtoffer in de brandgang te komen heeft de verdachte zich eerst in de tussengang losgetrokken uit de greep van een vriend, die hem probeerde tegen te houden, en heeft hij in de brandgang een andere man aan de kant geduwd. Dat het slachtoffer het er levend vanaf heeft gebracht, is niet aan de verdachte te danken en lijkt op een toevalligheid te berusten.
Door zijn handelen heeft de verdachte een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het slachtoffer heeft zeer ernstig lichamelijk letsel opgelopen: een dwarslaesie. Het slachtoffer kan niet meer lopen, is gebonden aan een rolstoel en afhankelijk van anderen, bijvoorbeeld voor zijn persoonlijke verzorging, mobiliteit en sociaal maatschappelijk functioneren. Naar verwachting zal dit in de toekomst niet wezenlijk veranderen. Dergelijke feiten kunnen voor slachtoffers bovendien ingrijpende psychische gevolgen hebben.
De verdachte heeft gepoogd het slachtoffer te doden. Dat is niet gelukt, maar de verdachte heeft het slachtoffer op jeugdige leeftijd wel de kwaliteit van diens leven ontnomen.
Een feit als het onderhavige, begaan in een openbare ruimte, is bovendien zeer schokkend voor de rechtsorde. Op het moment dat de verdachte schoot bevond zich een aantal mensen in de onmiddellijke omgeving. Zij werden allen ongewild en onverhoeds met deze daad geconfronteerd. De verdachte heeft ook voor deze personen een angstaanjagende, mogelijk levensgevaarlijke situatie geschapen en geen blijk gegeven respect te hebben voor de veiligheid en de gezondheid van anderen.
Gelet op het voorgaande is een langdurige gevangenisstraf gepast en geboden.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 26 oktober 2017 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld tot onvoorwaardelijke gevangenisstraffen, onder meer wegens overtreding van de Wet wapens en munitie.
Het hof heeft bij het bepalen van de strafmaat acht geslagen op de Pro Justitia rapportage betreffende de verdachte van 24 juli 2014 van de psycholoog [naam 2] . Uit dit rapport blijkt dat bij de verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van intellectuele capaciteiten op zeer zwakbegaafd niveau. Tevens van een persoonlijkheid met antisociale trekken, maar dit gaat niet zover dat gesproken kan worden van een persoonlijkheidsstoornis. De gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens was aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde, maar beïnvloedde de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte op dat moment niet. Er is geen ziekelijke stoornis van de geestvermogens bij de verdachte geconstateerd. De psycholoog adviseert de verdachte volledig toerekeningsvatbaar te achten.
Het hof neemt dit advies over.
Gezien de ernst van het feit en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer acht het hof in beginsel de oplegging van een gevangenisstraf van langere duur dan door de rechtbank is opgelegd, te weten acht jaar en zes maanden, passend en geboden.
Het hof neemt voorts in aanmerking dat de verdachte gedurende zijn huidige detentie bij een incident met medegedetineerden een bijtende vloeistof in zijn ogen heeft gekregen, als gevolg waarvan hij aan een oog volledig blind en met zijn andere oog zeer slechtziend is geworden. [naam 3] , medisch adviseur Dienst Justitiële Inrichtingen heeft in een brief van 2 maart 2017 beschreven dat uit de medische informatie over de verdachte blijkt dat hij met hulp en begeleiding van Visio zich in de inrichting met een stok kan redden. De medisch adviseur acht de verdachte detentiegeschikt.
Het hof neemt dit advies over, maar houdt er wel rekening mee dat de detentie voor de verdachte, door zijn fysieke beperkingen, zwaarder zal zijn dan voor een gedetineerde die wel kan zien.
Gelet op de medische situatie van de verdachte zal het hof volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf zoals de rechtbank had gedaan.

In beslag genomen voorwerpen

Teruggave aan de verdachte
De op de beslaglijst onder nummers 1, 2, 3 en 4 genoemde voorwerpen zullen worden teruggegeven aan de verdachte.
Onttrekking aan het verkeer
Het primair ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan met betrekking tot de op de beslaglijst onder nummers 5, 6 en 7 genoemde voorwerpen. Deze zullen aan het verkeer worden onttrokken aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 129.205,46 (het hof begrijpt: 129.266,51), bestaande uit de volgende posten:
Daggeldvergoeding ziekenhuis € 728
Daggeldvergoeding revalidatie € 784
Kosten huishoudelijke hulp € 753
Verlies arbeidsvermogen € 17.100
Medische kosten € 9.180
Rolstoel, douchestoel € 224,41
Ticket Suriname € 436,05
Kosten opvragen medische informatie € 61,05
Immateriële schade € 100.000.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 101.736,41.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd en heeft haar vordering vermeerderd, in die zin dat post c. (kosten huishoudelijke hulp) wegens correctie van een aanvankelijke rekenfout aan de zijde van de benadeelde partij is verhoogd met een bedrag van € 833.
De verdediging heeft de aansprakelijkheid voor de schadeveroorzakende gebeurtenis, de poging doodslag, betwist en heeft gewezen op de eigen schuld van de benadeelde partij.
Het hof is van oordeel dat het ontstaan van de schade en het causale verband met de schadeveroorzakende gebeurtenis als zodanig niet gemotiveerd zijn weersproken. Ten aanzien van de posten verlies van arbeidsvermogen en huishoudelijke hulp heeft de verdediging zich beperkt tot de opmerking dat deze posten onvoldoende zijn onderbouwd.
Naar het oordeel van het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting (en gelet op de weerlegging van het beroep op noodweer) voldoende gebleken dat uitsluitend de bewezenverklaarde gedragingen van de verdachte, te weten het meermalen schieten op het lichaam van het slachtoffer, rechtstreeks hebben bijgedragen aan het ontstaan van de schade. Het hof verwerpt dan ook het beroep op eigen schuld aan de zijde van de benadeelde partij.
Gelet op het bepaalde in artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan een benadeelde partij wier vordering in eerste aanleg geheel of gedeeltelijk is afgewezen zich slechts binnen de grenzen van haar eerste vordering in hoger beroep voegen. Dat betekent dat een verhoging van eerder opgevoerde schadeposten niet mogelijk is. Van een bijzondere omstandigheid die maakt dat een dergelijke verhoging redelijkerwijs wel moet worden toegelaten is, anders dan namens de benadeelde partij aangevoerd, geen sprake. Dit leidt tot de slotsom dat het deel van de vordering van de benadeelde partij voor zover dit de verhoging van post c (kosten huishoudelijke hulp) met een bedrag ad € 833 betreft, niet-ontvankelijk wordt verklaard.
De rechtbank heeft niet beslist op het gevorderde bedrag wegens kosten opvragen medische informatie, (h). Het hof vindt het billijk deze post toe te wijzen.
Uit de onderbouwing van de vordering en het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag ad € 128.077,46. Dit bedrag is als volgt samengesteld:
Daggeldvergoeding ziekenhuis € 728
Daggeldvergoeding revalidatie € 784
Verlies arbeidsvermogen € 17.100
Medische kosten € 9.180
Rolstoel, douchestoel € 224,41
h. Kosten opvragen medische informatie € 61,05
i. Immateriële schade € 100.000
Naar het oordeel van het hof is niet komen vast te staan dat de onder g. gevorderde schade (ticket Suriname) voldoende verband heeft met het bewezen verklaarde.
Nu de vordering op dit onderdeel onvoldoende nader is onderbouwd brengt dit de noodzaak van nader onderzoek met zich mee. Het hof zal hiertoe niet overgaan omdat dit tot een onevenredige belasting van het strafproces zou leiden. Dit gaat ook op voor de onder c. gevorderde schade (kosten huishoudelijke hulp). Het hof zal ten aanzien van de onder c. en g. genoemde schadeposten de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in haar vordering. In zoverre kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
In de bijzondere persoonlijke/medische situatie van de verdachte, zoals hiervoor aangestipt, ziet het hof aanleiding de vervangende hechtenis te bepalen op 1 dag.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
5. 1.00 STK Huls
4708828
6. 4.00 STK Munitie
4708827 (2 looddelen 2 manteldelen)
7. 3.00 STK Munitie
4708823 (2 mantel en een looddeel).
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1. STK Zaktelefoon
Kl: zilver Samsung Galaxy S4
Incl. batterij en oplader 4742170
2. 1.00 STK Zaktelefoon
Kl: zwart Nokia
Incl. batterij en oplaadsnoer 4742172
3. 1.00 STK Simkaart van zaktelefoon
Orange
4742212
4. 1.00 STK Simkaart van zaktelefoon Digicel
Digicel Suriname 64k
4742214.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 128.077,46 (honderd achtentwintig duizend zevenenzeventig euro en zesenveertig cent) bestaande uit € 28.077,46 (achtentwintig duizend zevenenzeventig euro en zesenveertig cent) materiële schade en € 100.000 (honderdduizend euro) immateriële schade,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 128.077,46 (honderd achtentwintig duizend zevenenzeventig euro en zesenveertig cent) bestaande uit € 28.077,46 (achtentwintig duizend zevenenzeventig euro en zesenveertig cent) materiële schade en
€ 100.000 (honderdduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
1 (één) dag hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op
22 februari 2014.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.M.C. Tilleman, mr. F.M.D. Aardema en mr. M.J.A. Duker, in tegenwoordigheid van
mr. F. van den Brink, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
23 november 2017.
Mr. Tilleman is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[....]

Voetnoten

1.[....]
2.[....]
3.[....]
4.[....]
5.[....]
6.[....]
7.[....]
8.[....]
9.[....]
10.[....]
11.[....]
12.[....]
13.[....]
14.[....]
15.[....]