Uitspraak
Onderzoek van de zaak
Vonnis waarvan beroep
behalveten aanzien van de beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 3 juli 2017 was gewezen. De verdachte, geboren in 1990, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, dat onder andere een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie weken had opgelegd. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, behalve ten aanzien van de beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging.
Het hof heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf van drie weken, opgelegd bij vonnis van de politierechter van 8 april 2016, gedeeltelijk toegewezen. De verdachte had zich vóór het einde van de proeftijd schuldig gemaakt aan een strafbaar feit, wat de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf rechtvaardigde. Echter, het hof heeft besloten om de tenuitvoerlegging te gelasten voor de duur van twee weken, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Daarnaast heeft het hof de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf van 28 dagen, opgelegd bij vonnis van de politierechter van 10 juni 2015, afgewezen. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte op de hoogte was van zijn voorwaardelijke veroordeling, waardoor de vordering niet kon worden toegewezen. De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen 14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.