ECLI:NL:GHAMS:2017:5026

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 december 2017
Publicatiedatum
5 december 2017
Zaaknummer
23-000954-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van mishandeling door gebrek aan bewijs en niet opgenomen tenlastelegging van duwen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van mishandeling van de aangever op 7 augustus 2014 in Amsterdam. De tenlastelegging stelde dat de verdachte de aangever had geslagen of gestompt, wat leidde tot letsel. Tijdens de zitting in hoger beroep op 20 november 2017 werd het hof geconfronteerd met tegenstrijdige verklaringen van de verdachte en de aangever. De aangever had aanvankelijk verklaard dat hij was geslagen, maar later verklaarde hij dat hij was geduwd, wat leidde tot zijn val en letsel. Het hof concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren voor het slaan of stompen, aangezien de tenlastelegging niet het duwen omvatte, wat ook niet bewezen kon worden. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van de beschuldiging van mishandeling. Daarnaast werd de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan het ten laste gelegde handelen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000954-16
datum uitspraak: 4 december 2017
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 12 februari 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-173253-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
adres: [adres]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 20 november 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 7 augustus 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk [slachtoffer] heeft mishandeld, bestaande die mishandeling uit het eenmaal of meermalen (met kracht) slaan/stompen in/tegen het gezicht/hoofd, in elk geval tegen het lichaam van voornoemde Marchena, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.

Vrijspraak

Het hof stelt vast dat de tenlastelegging, waarin de verdachte wordt verweten de aangever in het gezicht of tegen het hoofd te hebben geslagen, is toegesneden op de verklaring die de aangever [slachtoffer] op 7 augustus 2014 tegenover de politie heeft afgelegd (p. 1-2). Die houdt in dat de verdachte die dag met zijn rechterhand een vuist maakte en twee maal sloeg tegen de onderkaak van de aangever, die hierdoor op de grond viel en met het gezicht het trottoir raakte. De verdachte heeft op zijn beurt verklaard dat hij, nadat hem door de aangever een tas in het gezicht werd geduwd, de aangever bij het gezicht heeft gepakt en hem heeft (weg)geduwd, waarna de aangever op het zand viel (p. 15-16). Deze lezingen staan dus tegenover elkaar.
Op 6 februari 2017 heeft de aangever, anders dan tegenover de politie, ten overstaan van de raadsheer-commissaris verklaard dat hij door de verdachte tegen zijn gezicht werd geduwd, waarna hij hard op de rand van de stoep viel, hetgeen wat betreft het duwen overeenkomt met de verklaring die de verdachte op 7 augustus 2014 tegenover de politie heeft afgelegd. Een scenario waarin de verdachte de aangever heeft geduwd kan daarom niet worden uitgesloten, temeer omdat zich in het dossier geen getuigenverklaringen of andere relevante (technische) bewijsmiddelen bevinden die er op wijzen dat de aangever is geslagen of gestompt. De foto’s van het letsel van de aangever en hetgeen de politie omtrent het letsel van de aangever heeft gerelateerd (p. 2) hebben in dit verband evenmin voldoende onderscheidend vermogen. Daaruit blijkt immers niet dat de aangever (ook) letsel aan de kaak heeft opgelopen. Om deze redenen staat voor het hof niet met een voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid vast dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het ten laste gelegde “slaan/stompen”, terwijl in de tenlastelegging niet is opgenomen dat de verdachte de aangever heeft geduwd, waardoor deze ten val is gekomen en letsel heeft bekomen. Naar het oordeel van het hof moet de verdachte derhalve om technische redenen worden vrijgesproken van de mishandeling als tenlastegelegd.
Hetgeen de raadsman op de terechtzitting in hoger beroep te berde heeft gebracht behoeft bij die stand van zaken geen bespreking.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.030,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 530,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 530,00 zal worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en voor het overige deel niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. G.M. Boekhoudt, mr. C.N. Dalebout en mr. J.J.I. de Jong, in tegenwoordigheid van mr. O.F. Qane, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 december 2017.
[...]