ECLI:NL:GHAMS:2017:5027

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 december 2017
Publicatiedatum
5 december 2017
Zaaknummer
23-003677-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake mishandeling van beveiliger en politieagent

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 28 augustus 2015. De verdachte, geboren in 1966 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, was eerder veroordeeld voor misdrijven en heeft zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van een beveiliger en een politieagent. Tijdens een dronken bui heeft de verdachte de beveiliger in het gezicht gestompt, wat leidde tot pijn en letsel. Vervolgens gooide hij zonder enige aanleiding een fles water in het gezicht van een politieagent, die hierdoor ook letsel opliep. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, behalve ten aanzien van de strafoplegging, die werd vernietigd. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, met aftrek van voorarrest, en een schadevergoedingsmaatregel van € 300 voor de benadeelde partij. Het hof heeft de straf aangepast en een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd, rekening houdend met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de eerdere veroordelingen van de verdachte. Het hof heeft ook een schadevergoedingsmaatregel opgelegd ter hoogte van € 300, subsidiair 6 dagen hechtenis, voor de benadeelde partij. De beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, en het hof heeft de op te leggen straf en maatregel vastgesteld in overeenstemming met de geldende wetgeving ten tijde van de feiten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003677-15
datum uitspraak: 4 december 2017
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 28 augustus 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13-654076-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag] 1966,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
adres: [adres]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 20 november 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep (met inbegrip van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij) en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de strafoplegging – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Oplegging van straf en maatregel

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde] een schadevergoedingsmaatregel ter hoogte van € 300, subsidiair 6 dagen hechtenis, opgelegd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich, toen hij dronken was, schuldig gemaakt aan de mishandeling van een beveiliger door hem in het gezicht te stompen, waardoor bij het slachtoffer pijn en letsel is veroorzaakt. Vervolgens heeft hij een politieagent mishandeld door zonder enige aanleiding plotseling een fles gevuld met water in diens gezicht te gooien. Deze heeft hierdoor pijn en letsel bekomen. Hiermee heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van voornoemde personen en bovendien (in het tweede geval) een gebrek aan respect voor het openbaar gezag aan de dag gelegd.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte betekenis toegekend aan de inhoud van het op zijn naam gesteld uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 13 november 2017. Daaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk door de strafrechter is veroordeeld ter zake van misdrijven.
Anderzijds houdt het hof bij de strafoplegging rekening met de werking van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, de ouderdom van de feiten en de omstandigheid dat de verdachte zelf ook letsel heeft opgelopen als gevolg van het treffen met de beveiliger. Hierin ziet het hof aanleiding om af te wijken van de door de rechtbank opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde straf, in die zin dat een deel van de op te leggen gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm zal worden opgelegd. De bewezenverklaarde feiten zijn te ernstig om met een andere dan een vrijheidsstraf of met een (nog) mildere straf te kunnen volstaan.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Bovendien zal het hof, als extra waarborg dat de schade aan de benadeelde partij [benadeelde] zal worden vergoed, de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
1 (één) maand, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde], ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 300,00 (driehonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
6 (zes) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. G.M. Boekhoudt, mr. C.N. Dalebout en mr. J.J.I. de Jong, in tegenwoordigheid van mr. O.F. Qane, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 december 2017.
[…]
.