Onderneming [het gezondheidscentrum]
Beide partijen hebben een grief (de vrouw grief 5 en de man grief 2) gericht tegen de door de rechtbank vastgestelde waarde van de onderneming van de vrouw [het gezondheidscentrum] van € 44.500,-. Volgens de vrouw is de waarde van de onderneming negatief € 10.470,-, zodat de man de helft daarvan, € 5.235, dient te dragen, terwijl volgens de man de waarde zou moeten worden gesteld op het gemiddelde van de door de onafhankelijke deskundige berekende waardes, ongeveer € 72.500,-.
De vrouw beroept zich ter onderbouwing van haar standpunt op productie 16: een waardebepaling van een door haar ingeschakelde accountant. De man wijst van zijn kant op de onderzoeksbevindingen van Contaxus, de door partijen ten behoeve van de verdeling gezamenlijk ingeschakelde deskundige. De man heeft benadrukt dat de bevindingen van Contaxus meerwaarde hebben, omdat beide partijen zich met deze deskundige hebben verstaan, ook de vrouw. Ook heeft de man gewezen op de succesvolle hypotheekaanvraag en de voor de onderneming voorgenomen verkoopprijs, volgens hem groot € 273.000,-.
Het hof stelt bij de bespreking van deze kwestie voorop dat geen van partijen het door Contaxus aangehouden peilmoment voor de waardering van de onderneming ter discussie heeft gesteld. Het hof zal dan ook uitgaan van datzelfde peilmoment, te weten 31 december 2014. Met de man is het hof verder van oordeel dat de wijze waarop de rapportage van Contaxus is tot stand gekomen, meebrengt dat mag worden aangenomen dat Contaxus de visie van beide partijen in aanmerking heeft genomen, hetgeen aan dat rapport een zeker gewicht verleent.
Productie 16 is een brief van A.M. van der Meer, Accountant-Administratieconsulent aan de advocaat van de vrouw, gedateerd 8 juli 2016. In die brief signaleert deze accountant kort samengevat discrepanties in het definitieve rapport van Contaxus van 11 december 2015 en discrepanties tussen het conceptrapport van 13 augustus 2015 en het definitieve rapport. Volgens deze accountant bestaat er een onverklaarbare discrepantie tussen het eigen vermogen van € 16.990,- dat wordt vermeld in de in een bijlage bij het eindrapport vermelde balansopstelling ultimo 2014 en ook het conceptrapport, en de gevonden intrinsieke waarde van € 44.584,-. Hij mist normalisaties die het gevonden verschil verklaren. Naar het hof begrijpt zou volgens A.M. van der Meer in het rapport alleen melding worden gemaakt van normalisatie van de marktwaarde van de schulden. In het bijzonder wijst deze accountant erop dat
. het bedrijfspand voor een te hoog bedrag op de balans staat (de aankoopkosten zijn opgeteld bij de aankoopsom),
. de waarde van de inventaris te hoog is begroot, doordat de floatcabine ten onrechte is meegenomen,
. de openstaande vordering van Quebit/HFM Incasso ontbreekt.
De visie van deze accountant kan het hof niet overtuigen. In de eerste plaats ontbreekt een verantwoording op basis van welk cijfermateriaal hij of zij tot zijn/haar bevindingen is gekomen. Anders dan deze accountant veronderstelt heeft Contaxus in het definitieve rapport van 11 december 2015 geantwoord op vragen van de vrouw en de man naar aanleiding van het conceptrapport en is daarin ingegaan op de door hen genoemde normalisatieposten. Contaxus heeft aldus op de samenstellende onderdelen van het eigen vermogen alsook het vreemd vermogen zogenoemde normalisaties toegepast en de gemaakte keuzes in het rapport verantwoord, onder meer met behulp van een genormaliseerde winst- en verliesrekening. Dit alles heeft uiteindelijk geleid tot het overzicht met het opschrift “Balans [het gezondheidscentrum] met prognose Definitief”, welk overzicht als bijlage bij het rapport is gevoegd en welk overzicht de zogenoemde intrinsieke waarde van de onderneming bevat. De bewuste brief waarop de vrouw zich beroept, bevat daartegenover onvoldoende aanknopingspunt voor de veronderstelling dat de gekozen normalisaties onvoldoende verdedigbaar zouden zijn. Dat de kosten van aankoop van het bedrijfspand zijn opgeteld bij de koopprijs van het pand en het saldo op de balans staat betekent niet zonder meer dat het opgenomen bedrag onvoldoende verdedigbaar zou zijn. Dat geen hertaxatie heeft plaatsgehad, betekent niet dat de opgenomen waarde onjuist moet worden geacht. Evenmin bevat de brief toereikend houvast voor de gevolgtrekking dat de floatcabine reeds op de in dit verband gekozen peildatum buiten het bedrijfsvermogen moet worden gehouden. Al evenmin is voldoende duidelijk dat op de peildatum tot de relevante vorderingen (nog steeds) die van Quebit/HFM Incasso moet worden gerekend (zie ook de beoordeling van grief 9 van de vrouw hieronder). Dat alles brengt het hof tot de slotsom dat de brief van accountant Van der Meer tegenover de gemotiveerde betwisting van de man onvoldoende hout snijdt. De vijfde grief van de vrouw faalt.
De man wil van zijn kant ingang doen vinden dat de waarde van [het gezondheidscentrum] door de rechtbank te laag is begroot. De man heeft betoogd dat de relevante waarde moet worden gevonden door te middelen tussen de waarde die Contaxus heeft gevonden door middel van de DCF-methode, € 100.000,-, en de intrinsieke waarde, € 44.500,-. De vrouw heeft dit standpunt van de man bestreden.
Het hof volgt de visie van de man niet. Voordeel van de DCF-methode is dat toekomstverwachtingen tot op zekere hoogte kunnen worden verdisconteerd in de waardebepaling. In een periode waarin de vrouw te maken kreeg met majeure wijzigingen, waaronder de echtscheiding, de nieuwe partner en de verhuizing, is bepaald onzeker, in hoeverre toekomstverwachtingen kunnen worden ontleend aan de resultaten die de vrouw in het verleden heeft behaald. Het in 2015 gerealiseerde resultaat, dat lager is dan werd verwacht, wijst ook op de betrekkelijkheid van deze methodiek. Met de rechtbank is het hof daarom van oordeel dat in dit geval de voorkeur moet worden gegeven aan de intrinsieke waarde van de onderneming. Grief 2 van de man faalt.