ECLI:NL:GHAMS:2017:5179

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 november 2017
Publicatiedatum
14 december 2017
Zaaknummer
23-001353-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake wederspannigheid met letsel ten gevolge

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor wederspannigheid en het veroorzaken van letsel aan een politieambtenaar tijdens zijn aanhouding op 5 mei 2016. De verdachte had zich verzet tegen de aanhouding, wat resulteerde in een gebroken vinger van de verbalisant. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat het tot een andere bewezenverklaring kwam dan de politierechter. Het hof oordeelde dat de verdachte een rechtens relevante rol had gespeeld bij het ontstaan van het letsel en verwierp het verweer van de raadsman dat er geen causaal verband was tussen het verzet van de verdachte en het letsel van de verbalisant. De verdachte werd gedeeltelijk vrijgesproken van het duwen van een andere verbalisant, maar het hof achtte het verzet tegen de aanhouding bewezen. De straf werd vastgesteld op een taakstraf van 30 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis. Daarnaast werd de benadeelde partij, de verbalisant, niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, maar het hof legde wel een schadevergoedingsmaatregel op van € 500,- voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De beslissing is gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht die van toepassing waren ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001353-17
datum uitspraak: 27 november 2017
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 18 april 2017 in de strafzaak onder parketnummer
13-094607-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 13 november 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 5 mei 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een of meer ambtenaren, te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], (respectievelijk) brigadier en/of agent van politie, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, te weten de aanhouding van hem, verdachte, terzake van overtreding van art 2.2 van de Algemene Plaatselijke Verordening van Amsterdam, op heterdaad geconstateerd, door zich los te trekken uit de greep van die ambtena(a)r(en) en/of door te duwen tegen en/of trekken aan die ambtena(a)r(en), terwijl dit misdrijf en/of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten een gebroken en/of ontwrichte, althans gekwetste, vinger bij die [slachtoffer 2] ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Het bewijs

Gevoerd verweer
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat bij gebrek aan een rechtens relevant causaal verband tussen het verzet van de verdachte bij gelegenheid van zijn aanhouding en het letsel van de verbalisant, het ten laste gelegde letsel als aan de verdachte verweten gevolg niet kan worden bewezen verklaard. Zo kan het zijn dat het letsel het gevolg is geweest van de onhandigheid aan de zijde van de verbalisant bij het naar de grond brengen van de verdachte toen zij hem de boeien wilde aanleggen, aldus de raadsman.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Uit het dossier volgt dat de verdachte zich heeft verzet tegen zijn aanhouding door zich meermalen los te trekken uit de greep van de dienstdoende verbalisanten. Teneinde de verdachte te boeien hebben zij hem naar de grond gebracht, waarbij gebruik is gemaakt van gepast geweld. Bij gelegenheid van het naar de grond brengen van de verdachte voelde verbalisant [slachtoffer 2] een hevige pijnscheut in haar rechterhand, waarna later bleek dat haar pink in een onnatuurlijke stand stond.
Naar het oordeel van het hof blijkt uit de inhoud van het proces-verbaal van bevindingen van 6 mei 2016 opgemaakt door de verbalisanten die de aanhouding hebben verricht [1] , genoegzaam dat het bij [slachtoffer 2] vastgestelde letsel is ontstaan bij gelegenheid van het door de verdachte gepleegde verzet. Dat het ontstaan van het letsel uitsluitend of in overwegende mate het gevolg zou zijn geweest van andere factoren dan het handelen van de verdachte is niet aannemelijk geworden. Aldus is komen vast te staan dat de verdachte een rechtens relevante rol heeft gespeeld bij het ontstaan van het letsel bij [slachtoffer 2]. De door de verdachte ter terechtzitting betrokken stelling dat [slachtoffer 2] aan hem te kennen heeft gegeven dat hem, verdachte, geen blaam trof vindt geen bevestiging in de inhoud van het dossier. Het verweer wordt derhalve verworpen.
Nu uit de inhoud van de bewijsmiddelen voorts blijkt dat de verdachte zich heeft verzet bij zijn aanhouding, komt het ten laste gelegde feit met inbegrip van het letsel voor bewezenverklaring in aanmerking.
Partiële vrijspraak
Anders dan de rechtbank acht het hof niet bewezen dat ook het duwen van verbalisant [slachtoffer 1] de ten laste gelegde wederspannigheid oplevert. Uit het eerdergenoemde proces-verbaal van bevindingen blijkt dat deze verbalisant de verdachte tot rust wilde manen en hem wilde laten zien dat het kenteken van zijn bromfiets geschorst was. Hierop begon de verdachte hem weg te duwen. Het hof leidt uit dat proces-verbaal af dat dit incident plaatsvond nog voordat de verbalisanten tot aanhouding zijn overgegaan. Op dat moment was [slachtoffer 1] (nog) niet doende met verdachtes aanhouding.
Bewijsmiddelen
Voor wat betreft de bewijsmiddelen verwijst het hof naar de inhoud van de bewijsmiddelen 2, 3 en 4 zoals deze zijn weergegeven in het proces-verbaal terechtzitting van 18 april 2017 dat één geheel uitmaakt met de aantekening van het mondelinge vonnis waarvan beroep. Het hof neemt deze bewijsmiddelen over.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 5 mei 2016 te Amsterdam zich met geweld heeft verzet tegen ambtenaren, te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], respectievelijk brigadier en agent van politie, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten de aanhouding van hem, verdachte, terzake van overtreding van art 2.2 van de Algemene Plaatselijke Verordening van Amsterdam, op heterdaad geconstateerd, door zich los te trekken uit de greep van die ambtenaren, terwijl dit misdrijf en de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten een gekwetste vinger bij die [slachtoffer 2] ten gevolge heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
wederspannigheid
en
wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, te vervangen door 20 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van verzet tijdens zijn aanhouding door twee opsporingsambtenaren, ten gevolge waarvan een van die opsporingsambtenaren een gekwetste vinger heeft opgelopen. Door zo te handelen heeft de verdachte de politieambtenaren gehinderd in de rechtmatige uitoefening van hun taak en één van hen bovendien aangetast in de lichamelijke integriteit. Daarmee heeft hij blijk gegeven van gebrek aan respect voor het openbaar gezag.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte betekenis toegekend aan de inhoud van het op zijn naam gestelde uittreksel Justitiële Documentatie van 7 november 2017. Uit dat uittreksel blijkt, dat de verdachte eerder door de strafrechter is veroordeeld ter zake van misdrijven, ook misdrijven waarbij sprake was van geweld, dan wel bedreiging daarmee.
Het hof acht, alles afwegende, mede gelet op het letsel dat is veroorzaakt, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden. Gelet op de persoonlijke situatie van de verdachte, zoals daarvan ter zitting in hoger beroep is gebleken komt het hof tot een iets lagere taakstraf dan door de advocaat-generaal geëist.

Vordering benadeelde partij

Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer 2], overweegt het hof het volgende.
Het verzoek tot schadevergoeding van de benadeelde partij, waarbij zij de heer Avezaat heeft gemachtigd haar te vertegenwoordigen in verband met het verzoek, is eerst op 9 mei 2017 ondertekend. De inhoudelijke behandeling van de zaak in eerste aanleg bij de politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft plaatsgevonden op 18 april 2017. De benadeelde partij kan in beginsel slechts in de vordering worden ontvangen wanneer deze is ingediend voorafgaand aan de terechtzitting in eerste aanleg of op die terechtzitting, doch uiterlijk tot het moment dat de officier van justitie het requisitoir aanvangt. Nu de benadeelde partij niet ter terechtzitting in eerste aanleg aanwezig was om zich als benadeelde partij in het geding te voegen en zij het voor voeging als benadeelde partij bestemde formulier evenmin tijdig heeft ingediend, zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.

Schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2]

Het hof overweegt dat – hoewel het slachtoffer [slachtoffer 2] zich in het strafproces niet tijdig heeft gevoegd als benadeelde partij – de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Wetboek van Strafrecht te allen tijde kan worden opgelegd indien en voor zover de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, hetgeen in de onderhavige zaak het geval is.
Op basis van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat door het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer is toegebracht, te weten een gekwetste vinger. Het slachtoffer heeft zich vanwege het door haar geleden letsel noodgedwongen onder medische behandeling moeten stellen, waarbij zij onder meer twee operaties en langdurige (hand)therapie heeft moeten ondergaan. Voorts is sprake van een duidelijk zichtbaar litteken van acht centimeter op haar hand en blijvende scheefstand van de bewuste pink. Voor deze schade is de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk. Het hof begroot de omvang van de te vergoeden schade thans op een bedrag van € 500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover. Voor zover de door de benadeelde partij gestelde schade dat bedrag te boven gaat zou nadere bewijsvoering nodig zijn, waarvoor in dit geding geen plaats is.
Onder bovengenoemde omstandigheden ziet het hof aanleiding om aan de verdachte ambtshalve de schadevergoedingsmaatregel op te leggen tot een bedrag van € 500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f, 180 en 181 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade,
vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 5 mei 2016.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. G.M. Boekhoudt, mr. R. Veldhuisen en mr. C.N. Dalebout, in tegenwoordigheid van T. van den Honert, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 november 2017.
Mr. R. Veldhuisen is buiten staat dit arrest te ondertekenen.

Voetnoten

1.Bewijsmiddel 2.