ECLI:NL:GHAMS:2017:5181

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 november 2017
Publicatiedatum
14 december 2017
Zaaknummer
23-001292-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs en alcoholgebruik bij bestuurders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van het besturen van een voertuig onder invloed van alcohol en het rijden met een ongeldig rijbewijs. De tenlastelegging omvatte twee punten: het rijden onder invloed van alcohol op 24 september 2016, waarbij het alcoholgehalte 560 microgram per liter uitgeademde lucht was, en het rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 24 september 2016 een personenauto bestuurde, maar dat er onvoldoende bewijs was dat hij wist of redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Dit besluit was op 5 februari 2013 per aangetekende en gewone brief verzonden naar het GBA-adres van de verdachte, maar er was geen bewijs dat de verdachte deze brief had ontvangen. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van het tweede feit, maar het eerste feit werd bewezen verklaard. De politierechter had eerder een geldboete van €750 en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor zes maanden opgelegd. Het hof heeft deze straffen bevestigd, maar de verdachte mag de geldboete in drie termijnen betalen. De beslissing is gebaseerd op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, evenals de eerdere veroordelingen van de verdachte voor vergelijkbare overtredingen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001292-17
datum uitspraak: 27 november 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 24 januari 2017 in de strafzaak onder parketnummer 96-195318-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 13 november 2017.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:hij op of omstreeks 24 september 2016 te Amsterdam als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 560 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
2:hij op of omstreeks 24 september 2016 te Amsterdam terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, de [straat], als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd; De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Het bewijs

Vrijspraak feit 2
Het hof is met de verdachte en diens raadsman van oordeel dat niet kan worden bewezen verklaard dat de verdachte op 24 september 2016 wist of redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard en overweegt als volgt.
Het hof stelt op grond van de stukken van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting vast dat de verdachte op 24 september 2016 in Amsterdam een personenauto heeft bestuurd terwijl zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) is het besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs op 5 februari 2013 per aangetekende en als gewone brief verzonden naar het GBA-adres van de verdachte. Noch de aangetekende noch de gewone brief is retour gekomen naar het CBR. Evenmin is gebleken dat de verdachte de brief van het CBR in ontvangst heeft genomen.
Uit de enkele omstandigheid dat het besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van de verdachte per aangetekende en als gewone brief aan hem is verzonden en niet als onbestelbaar retour is gekomen mag volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad niet zonder meer worden afgeleid dat de verdachte wist of redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Nu ook overigens niet is gebleken dat de verdachte anderszins op de hoogte is geraakt van de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs of dat hij zulks redelijkerwijs had moeten weten zal het hof hem vrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde. Dat de verdachte heeft verklaard dat hij een brief van politie of justitie had ontvangen dat zijn rijbewijs “vier maanden ongeldig was verklaard” maakt het voorgaande niet anders. Uit een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële documentatie van 7 november 2017 blijkt immers dat de verdachte bij vonnis van 4 september 2015 voor vier maanden de rijbevoegdheid is ontzegd, zodat aannemelijk is dat bedoelde brief daarop betrekking had, terwijl het besturen van een motorrijtuig tijdens een ontzegging van de rijbevoegdheid niet aan de verdachte is ten laste gelegd.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:hij op 24 september 2016 te Amsterdam als bestuurder van een voertuig, personenauto, dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 560 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Hetgeen onder 1 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 750,00 subsidiair 15 dagen hechtenis en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden en ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het onder 1 bewezen verklaarde feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich op 24 september 2016 schuldig gemaakt aan het besturen van een personenauto terwijl hij onder invloed van alcoholhoudende drank verkeerde. Door aldus te handelen heeft de verdachte zijn veiligheid en die van andere weggebruikers ernstig in gevaar gebracht.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 7 november 2017 is hij eerder herhaald ter zake van overtreding van artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a, Wegenverkeerswet 1994 onherroepelijk veroordeeld. Dit weegt onmiskenbaar in zijn nadeel.
Het hof heeft gelet op de straffen die door strafrechters in soortgelijke gevallen worden opgelegd. Die hebben hun weerslag gevonden in de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). De door de politierechter opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde straf doet naar het oordeel van het hof voldoende recht aan de ernst van het onder 1 bewezenverklaarde. Daarbij is in aanmerking genomen dat het bewezen geachte gepaard is gegaan met verkeersgevaarlijk gedrag; in een proces-verbaal is gerelateerd dat de verdachte zonder geldige reden op de aldaar gelegen busbaan is gaan rijden [1] , terwijl het ter berechting voorliggende misdrijf al eerder door de verdachte is begaan.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete en een ontzegging van de rijbevoegdheid van na te melden hoogte dan wel duur passend en geboden.
Het hof ziet in de financiële situatie van de verdachte zoals deze ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gekomen aanleiding om te bepalen dat de verdachte deze geldboete mag betalen in drie tweemaandelijkse termijnen van € 250,00.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 23, 24, 24a, 24c en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de
geldboetemag worden voldaan in
3 (drie) termijnenvan
2 maanden, elke termijn groot
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro).
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. G.M. Boekhoudt, mr. R. Veldhuisen en mr. C.N. Dalebout, in tegenwoordigheid van T. van den Honert, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 november 2017.
Mr. R. Veldhuisen is buiten staat dit arrest te ondertekenen.

Voetnoten

1.[...].