ECLI:NL:GHAMS:2017:5210

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 december 2017
Publicatiedatum
15 december 2017
Zaaknummer
23-004506-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake mishandeling met beroep op noodweer

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 25 november 2016 was gewezen. De verdachte, die op dat moment gedetineerd was in een forensisch psychiatrisch centrum, was in eerste aanleg veroordeeld voor mishandeling van een slachtoffer op 15 juli 2016 in Haarlem. De tenlastelegging omvatte het slaan en duwen van het slachtoffer, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 23 november 2017 heeft de raadsvrouw van de verdachte aangevoerd dat de verdachte handelde uit noodweer, zoals bedoeld in artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen en vastgesteld dat er sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding. De verdachte bevond zich in een situatie waarin hij niet kon worden gevergd om zich aan de aanranding te onttrekken.

Het hof oordeelde dat de klap die de verdachte uitdeelde niet in onredelijke verhouding stond tot de ernst van de aanranding. Hierdoor kon niet wettig en overtuigend bewezen worden dat de verdachte opzettelijk had mishandeld. Het hof sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten.

Daarnaast was er een vordering van de benadeelde partij, die in eerste aanleg niet-ontvankelijk was verklaard. Het hof verklaarde de benadeelde partij ook in hoger beroep niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan de mishandeling.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004506-16
datum uitspraak: 7 december 2017
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 25 november 2016 in de strafzaak onder parketnummer 15-810202-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans uit anderen hoofde gedetineerd in Mondriaan Radix Centrum Forensisch Psychiatrische Zorg te Heerlen.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 23 november 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 15 juli 2016 in de gemeente Haarlem [slachtoffer] heeft mishandeld door (met veel kracht)
- die [slachtoffer] op/tegen het hoofd, althans lichaam, te slaan en/of te stompen en/of
- die [slachtoffer] tegen diens lichaam te duwen, waardoor die [slachtoffer] op de grond is gevallen,
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken rib en/of een gebroken neus en/of een hersenschudding, en/of een hersenkneuzing, althans enig letsel, ten gevolge heeft gehad;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 60 uren, te vervangen door 30 dagen hechtenis met een proeftijd van twee jaren.

Beroep op noodweer

De raadsvrouw van de verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht en dat hij daarom moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Het hof beschouwt dit verweer als een bewijsverweer.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof gaat uit van de volgende, aan wettige bewijsmiddelen, ontleende, feiten en omstandigheden.
- De schoonzoon van [slachtoffer] en [slachtoffer] bevonden zich op 15 juli 2016 in een auto die met hoge snelheid door de [locatie] in Haarlem reed, de verdachte woonde in deze straat;
- de verdachte bevond zich op dat moment bij zijn in voornoemde straat geparkeerde voertuig;
- de verdachte sprak [slachtoffer] aan op zijn snelheid;
- de auto reed vervolgens door, kwam kort erop weer aanrijden en [slachtoffer] bracht zijn auto tot stilstand dicht naast het voertuig van de verdachte;
- de verdachte stond aan de bestuurderszijde van zijn auto;
- [slachtoffer], een grote man, stapte uit aan de bestuurderszijde van zijn auto, liep in de richting van de verdachte en maakt zich breed. Toen hij tegenover de verdachte stond, balde hij zijn vuist en haalde zijn rechterarm naar achteren, de verdachte stond op dat moment met zijn rug naar zijn voertuig en bevond zich tussen zijn eigen voertuig en de auto van [slachtoffer].
Gelet op de voornoemde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, waartegen de verdediging noodzakelijk en geboden was.
Van de verdachte kon gelet op de hierboven geschetste gang van zaken, gezien de snelheid van de aanval en de positie waar hij zich bevond, niet worden gevergd dat hij zich onttrok aan de (dreigende) aanranding.
Anders dan de advocaat-generaal is het hof eveneens van oordeel dat de vervolgens door de verdachte gegeven klap in het gezicht niet in onredelijke verhouding stond tot de ernst van de aanranding. De verdachte heeft bij het verdedigen tenslotte geen ander middel gebruikt dan zijn eigen blote vuist. Het feit dat de verdachte met aanzienlijke kracht heeft geslagen en dat [slachtoffer] onder meer een neusfractuur aan de klap heeft overgehouden, doet hieraan niet af.
Gelet op het voorgaande kan niet wettig en overtuigend bewezen worden geacht dat de aan de verdachte ten laste gelegde gedraging als wederrechtelijk en daarmee als ‘opzettelijk mishandelend’ kan worden aangemerkt. De verdachte zal daarom worden vrijgesproken.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.742,62. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.M.D. Aardema, mr. A.M. van Amsterdam en mr. M.J.A. Duker, in tegenwoordigheid van S.D. van der Heiden, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 7 december 2017.