ECLI:NL:GHAMS:2017:5214

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 december 2017
Publicatiedatum
15 december 2017
Zaaknummer
23-001400-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling mishandeling van een politieambtenaar met vrijspraak voor bedreiging en vernieling

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor mishandeling van een politieambtenaar, bedreiging en vernieling. Het hof heeft de zaak behandeld naar aanleiding van het hoger beroep dat door de verdachte was ingesteld tegen het vonnis van 10 april 2017. Tijdens de zitting op 23 november 2017 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdachte en zijn raadsman gehoord.

De tenlastelegging omvatte onder andere de mishandeling van de politieambtenaar [slachtoffer 1] op 23 december 2016 te Amstelveen, waarbij de verdachte deze ambtenaar zou hebben geslagen. Daarnaast waren er beschuldigingen van bedreiging van [slachtoffer 2] en vernieling van diens auto. Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor de bedreiging en vernieling, en heeft de verdachte hiervan vrijgesproken.

Wat betreft de mishandeling van de politieambtenaar heeft het hof geoordeeld dat de verdachte inderdaad schuldig was aan de mishandeling, aangezien de politieambtenaar handelde in de rechtmatige uitoefening van zijn functie. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken. Tevens is er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor immateriële schade, terwijl de vordering van [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk werd verklaard.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001400-17
datum uitspraak: 7 december 2017
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 10 april 2017 in de strafzaak onder de parketnummers 13-265293-16 en 23-002971-15 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
[adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 23 november 2017.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 23 december 2016 te Amstelveen, in elk geval in Nederland, een ambtenaar, [slachtoffer 1], gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door deze te stompen/slaan op/tegen het gezicht, althans het hoofd;
2:
hij op of omstreeks 23 december 2016 te Amstelveen, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 2] heeft bedreigd, met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk:
-voornoemde slachtoffer dreigend de woorden toegevoegd :"Ik zal je blijven volgen tot ik je te pakken heb. Ik zal je te grazen nemen", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, en/of
- ( terwijl voornoemd slachtoffer en verdachte in auto's reden) met flessen, althans glazen voorwerpen, naar voornoemd slachtoffer, althans naar de rijdende auto van voornoemd slachtoffer gegooid, en/of
- met een fles, en/of ECR-koeler, en/of autokrik, in elk geval een hard voorwerp, op voornoemd slachtoffer, althans de auto waar deze in zat, afgelopen, en/of daarmee op die auto geslagen;
3:
hij op of omstreeks 23 december 2016 te Amstelveen, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een goed, te weten een auto, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 2], heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Vrijspraak feit 2 en 3

Blijkens het dossier worden door de aangever, de getuige [getuige] en de verdachte verschillende incidenten genoemd. Voor elk van deze incidenten is echter onvoldoende verankering in de overige
bewijsmiddelen te vinden.
a. Mogelijk incident bij bushalte Logger te Amstelveen
Aangever [slachtoffer 2] heeft bij zijn aangifte verklaard dat de verdachte bij bushalte Logger het raam van zijn bijrijdersportier probeerde open te trappen en met een voorwerp in een rode Dirk van den Broek tas, mogelijk een glazen fles, tegen zijn auto heeft geslagen.
Oordeel hof
Ten aanzien van het hiervoor bedoelde incident, het slaan/gooien met een fles en het op die wijze vernielen van de auto is geen ondersteunend bewijs in het dossier gevonden. Dat de getuige [getuige] bij de politie heeft verklaard te hebben gezien dat de verdachte op de auto van [slachtoffer 2] sloeg kan niet als zodanig worden aangemerkt nu dat op een andere locatie was, te weten ter plaatse van [locatie] te Amstelveen. Ook de op de auto aangetroffen beschadigingen kunnen niet als zodanig worden aangemerkt nu deze onvoldoende specifiek zijn voor de door de aangever geschetste gang van zaken bij de bushalte. De verdachte zal dan ook van dit incident worden vrijgesproken
b. Tweede mogelijke incident: vernieling op [locatie] te Amstelveen
Getuige [getuige] verklaarde tegenover de politie dat zij een man (het hof begrijpt: de verdachte) zag die met een voorwerp tegen de auto (naar het hof begrijpt: van de aangever [slachtoffer 2]) sloeg.
Oordeel hof
De verdachte heeft ontkend met een voorwerp tegen de auto te hebben geslagen. Het door [getuige] genoemde incident, zo dit al is beschreven in het onder feit 2 en 3 tenlastegelegde, is evenmin door [slachtoffer 2] in zijn aangifte genoemd en daarmee ook niet verenigbaar nu laatstgenoemde heeft verklaard dat de verdachte ter plaatse van [locatie] zijn auto 100 meter verder parkeerde en vervolgens een straat in liep, waarna aangever op de politie wachtte.
Bij gebreke van ondersteunend bewijs kan het betreffende incident, niet leiden tot een bewezenverklaring van enig, onder feit 2 of 3 bedoeld incident.
c. Derde mogelijke incident: bedreiging [locatie] te Amstelveen
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij op de verdachte is afgelopen (naar het hof begrijpt: ter plaatse van [locatie]) en hem heeft bedreigd met een voorwerp, te weten een ECR koeler.
Oordeel hof
[slachtoffer 2] heeft in zijn aangifte niet over een dergelijke, door hem als bedreiging ervaren handeling verklaard, noch is met betrekking tot dit vermeende incident op de [locatie] door hem een nadere verklaring afgelegd die wijst op een bedreiging jegens hem. Daarom zal de verdachte, ook al is in diens kofferbak het door hem beschreven voorwerp aangetroffen, worden vrijgesproken van het onder feit 2 bedoelde bedreigen met een autokrik/ECR koeler bij gebreke van ondersteunend bewijs.
Vierde mogelijke incident: bedreigende woorden op de Beneluxbaan
[slachtoffer 2] verklaart in zijn aangifte dat de verdachte hem op de Beneluxbaan bedreigende woorden heeft toegevoegd. De verdachte zou de in de tenlastelegging onder 2, eerste gedachtestreepje, bedoelde bedreigende bewoordingen hebben gebezigd.
Oordeel hof
Met betrekking tot het betreffende, door aangever genoemde incident is in het dossier geen ondersteunend bewijs aanwezig, zodat de verdachte van dit, onder feit 2, eerste gedachtestreepje, bedoelde tenlastegelegde incident, dient te worden vrijgesproken.
Het bovenstaande brengt het hof tot de conclusie dat niet wettig en overtuigend bewezen is hetgeen de verdachte onder 2 en 3 is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewijsoverweging feit 1

De raadsman van de verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de aan hem onder feit 1 ten laste gelegde mishandeling. Hij voert hiertoe aan dat niet kan worden bewezen dat [slachtoffer 1] in de rechtmatig uitoefening van zijn bediening handelde. [slachtoffer 1] heeft de verdachte immers van de trap geduwd teneinde hem van het politiebureau te verwijderen, hetgeen neerkomt op een ongerechtvaardigde aanwending van geweld.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt als volgt.
Het hof gaat bij de beoordeling van het verweer uit van de gang van zaken zoals gerelateerd in de processen-verbaal van bevindingen [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (dossierpagina 26 en verder) en de aangifte van politieambtenaar brigadier [slachtoffer 1] nu deze verklaringen consistent, gedetailleerd en (dus) betrouwbaar kunnen worden geacht.
Op grond daarvan stelt het hof het volgende vast:
- de verdachte bevond zich op 23 december 2016 op politiebureau Van Leijenberghlaan te Amsterdam, alwaar hij werd heengezonden. De verdachte gaf te kennen dat de politie hem naar huis moest brengen en hij was kennelijk boos;
- verschillende verbalisanten, te weten: [verbalisant 1] en [verbalisant 2], bekommerden zich om de verdachte, terwijl de verdachte tegen een deur schopte en met gebalde vuisten tegen het plexiglas van de voorgeleidingsruimte sloeg;
- de verbalisanten liepen, vergezeld door hun collega [slachtoffer 1], de arrestantengang in om de verdachte naar buiten te laten;
- de verdachte rukte zich los en probeerde [verbalisant 1] te slaan, die een vuistslag wist te ontwijken;
- politieambtenaar [slachtoffer 1] greep de verdachte waarna [verbalisant 1] hem ook vastpakte. Dit resulteerde in een duw en trekpartij [1] ;
-op het moment dat [slachtoffer 1] de verdachte bij de arm wilde pakken trok die zich los;
- [slachtoffer 1] gaf de verdachte een duw naar beneden en duwde hem met twee handen vooruit [2] ;
- de verdachte bewoog niet mee met de bewegingen van [slachtoffer 1] maar ging juist in tegen de richting waarin laatstgenoemde hem duwde. [3]
Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat het handelen van verbalisant [slachtoffer 1] in de geschetste situatie, die vooral door toedoen van de verdachte hectisch genoemd kan worden, passend en proportioneel, en derhalve rechtmatig, is.
Ook overigens bevat het dossier geen aanknopingspunten waardoor aannemelijk is geworden dat [slachtoffer 1] niet rechtmatig heeft gehandeld. Hetgeen de raadsman in dit verband (overigens) heeft aangevoerd doet daaraan niet af.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 23 december 2016 te Amstelveen een ambtenaar, [slachtoffer 1], gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door deze te slaan tegen het gezicht.
Hetgeen onder 1 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde (feiten 1, 2 en 3) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier weken met aftrek.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van de feiten 1, 2 en 3 zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman van de verdachte heeft zicht ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat bij het opleggen van een straf rekening moet worden gehouden met de eigen schuld van [slachtoffer 1]. Bovendien zou een gevangenisstraf de huidige positieve persoonlijke omstandigheden van de verdachte doorkruisen. De raadsman heeft het hof daarom verzocht een taakstraf op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het bewezenverklaarde feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van een politieambtenaar. Deze ambtenaar heeft hierdoor pijn ervaren en een bloeduitstorting en schaafletsel opgelopen. Door aldus te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer dat, onder moeilijke omstandigheden, zijn werk deed. De verdachte heeft voorts, door zo te handelen, respectloos gehandeld jegens bedoelde ambtenaar. Het hof ziet geen aanleiding om uit te gaan van enige mate van eigen schuld aan de kant van de politieambtenaar.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 20 november 2017 is hij eerder ter zake van (gewelds)delicten onherroepelijk veroordeeld. Dit rekent het hof in het nadeel van de verdachte mee.
Een door de raadsman verzochte taakstraf komt onvoldoende tegemoet aan de ernst van het feit en de recidive. De aangevoerde persoonlijke omstandigheden zijn niet dusdanig zwaarwegend dat kan worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Alles afwegende acht het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 250,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van de vordering.
De raadsman heeft bepleit dat [slachtoffer 1] weliswaar een bloedneus heeft overgehouden aan de mishandeling, maar dat sprake is van een vorm van eigen schuld van [slachtoffer 1]. De vergoeding moet daarom worden gematigd, aldus de raadsman.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen. Gezien hetgeen hierboven is overwogen ziet het hof geen aanleiding de vordering te matigen wegens eigen schuld van [slachtoffer 1].
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.039,98. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 2 en 3 ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 7 juni 2016 parketnummer 23-002971-15 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 weken. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting bij het hof de toewijzing van de vordering tenuitvoerlegging gevorderd in die zin dat de tenuitvoerlegging van die straf voor de duur van twee weken wordt gelast.
De raadsman heeft bepleit dat de vordering dient te worden omgezet in een taakstraf.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de gedeeltelijke tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. In hetgeen is aangevoerd over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte ziet het hof geen aanleiding deze gevangenisstraf om te zetten in een taakstraf.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 23 december 2016.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1], ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 23 december 2016.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Gelast de tenuitvoerleggingvan de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 7 juni 2016, parketnummer 23-002971-15, te weten van:
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.M.D. Aardema, mr. A.M. van Amsterdam en mr. M.J.A. Duker, in tegenwoordigheid van S.D. van der Heiden, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 7 december 2017.

Voetnoten

1.Proces-verbaal met nummer PL1300-2016278021-4, p. 27.
2.Proces-verbaal met nummer PL1300-2016278021-1, p. 21.
3.Idem.