ECLI:NL:GHAMS:2017:5215

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 december 2017
Publicatiedatum
15 december 2017
Zaaknummer
23-004377-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opzetheling van mobiele telefoon met bewijsverweer

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van diefstal van een mobiele telefoon en 400 euro, maar heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep tegen de vrijspraak van de politierechter. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat het tot een andere bewijsbeslissing is gekomen. De verdachte is uiteindelijk veroordeeld voor opzetheling van een mobiele telefoon, die hij op 4 januari 2015 in Beverwijk voorhanden had, terwijl hij wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof. De advocaat-generaal had een gevangenisstraf van zes weken geëist, maar het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof heeft ook de eerdere veroordelingen van de verdachte in aanmerking genomen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004377-16
datum uitspraak: 7 december 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 30 november 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-002080-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans uit anderen hoofde gedetineerd in PI Noord Holland Noord, Unit Zuyder Bos te Heerhugowaard.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door de politierechter in de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem primair impliciet cumulatief is ten laste gelegd (diefstal van enig goed van [slachtoffer 1]). Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak ten aanzien van dit feit. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 23 november 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 29 december 2014 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een mobiele telefoon ( I-Phone) en/of 400 euro, in elk geval een geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], en/of een mobiele telefoon ( I-Phone) en/of 400 euro, in elk geval een geldbedrag toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
subsidiair:
hij op of omstreeks 04 januari 2015 te Beverwijk, althans in Nederland, een mobiele telefoon (I-Phone 5S) voorhanden heeft gehad terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die I-Phone wist en/of redelijkerwijs moest vermoeden dat die het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep, voor zover nog inhoudelijk aan de orde, zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewijsbeslissing komt dan de politierechter.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes weken.

Vrijspraak primair ten laste gelegde met betrekking tot [slachtoffer 2].

De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat niet kan worden bewezen dat de telefoon van [slachtoffer 2] is gestolen en indien dat het geval is, dat het de verdachte is die deze telefoon heeft gestolen. De verdachte dient van dit feit te worden vrijgesproken, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt als volgt.
In de aangifte zoals deze op 2 januari 2015 ten overstaan van de politie door [slachtoffer 2] is gedaan, wordt voldoende specifiek aangegeven dat haar telefoon op 29 december 2014 in haar hotelkamer is gestolen.
Ook als in aanmerking wordt genomen dat [slachtoffer 2] de verdachte op de foto’s op haar Ipad – welke in verbinding stond met haar gestolen telefoon – heeft herkend als een van de twee jongens die de betreffende avond bij haar op de hotelkamer was, bevat het dossier echter onvoldoende aanknopingspunten om met voldoende zekerheid te kunnen vaststellen dat het juist de verdachte was die de betreffende telefoon heeft gestolen.
Op grond van het voorgaande is naar het oordeel van het hof niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewijsoverweging

De raadsvrouw van de verdachte heeft zich op de terechtzitting in hoger beroep voorts op het standpunt gesteld dat ook het subsidiair ten laste gelegde feit niet bewezen kan worden. Daartoe voert zij aan dat de verdachte de telefoon voor een redelijke prijs van een bekende – namelijk ene [naam] – op de [adres] heeft gekocht en dat hij op het moment van die aankoop geen wetenschap had van de diefstal van die telefoon. Ook was er op dat moment geen aanleiding om daar verder onderzoek naar te doen. Nu niet bewezen kan worden dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het een gestolen telefoon betrof, moet hij worden vrijgesproken, aldus de raadsvrouw.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt daartoe als volgt.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte kort gezegd en zakelijk weergegeven het volgende verklaard:
- hij heeft rond oud en nieuw 2014-2015 de telefoon van ene [naam] voor een bedrag van € 175,00 op de [adres] gekocht;
- hij kende [naam] van de straat, hij had hem al vaker ontmoet, maar heeft geen verdere gegevens van deze [naam];
- hij kocht de telefoon zonder doos en er bleek een simkaart in te zitten.
Het hof acht deze verklaring van de verdachte niet geloofwaardig nu de verdachte geen enkel concreet aanknopingspunt voor identificatie van deze [naam] heeft overgelegd aan de politie en hij ook thans niets over deze [naam] kan of wil zeggen. Ook is het weinig aannemelijk dat een vage bekende een telefoon zonder doos en met een simkaart zomaar op straat aan een betrekkelijk willekeurige passant zou willen verkopen.
Nu de verdachte ongeloofwaardig heeft verklaard over de wijze van verkrijgen van de telefoon gaat het hof ervan uit dat de verdachte op het moment van verkrijgen van de telefoon op zijn minst in de zin van voorwaardelijk opzet wist dat de telefoon van misdrijf afkomstig was.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
subsidiair:
hij op 04 januari 2015 te Beverwijk een mobiele telefoon ( I-Phone 5S) voorhanden heeft gehad terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die I-Phone wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
Hetgeen subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
opzetheling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor de in eerste aanleg bewezen verklaarde diefstal veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor de primair ten laste gelegde diefstal zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes weken
De raadsvrouw van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de advocaat-generaal te hoog is. Zij heeft het hof verzocht rekening te houden met het tijdsverloop in deze zaak, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan opzetheling van een mobiele telefoon. Door deze gestolen telefoon voorhanden te hebben heeft de verdachte geprofiteerd van de diefstal van een privacy-gevoelig voorwerp met een niet onaanzienlijke waarde. Een dergelijk feit leidt tot overlast voor de rechthebbende.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 20 november 2017 is hij eerder ter zake van strafbare feiten onherroepelijk veroordeeld. Dit weegt het hof in het nadeel van de verdachte.
Gelet op de ernst van het feit kan, ondanks de door de raadsvrouw aangevoerde omstandigheden, niet worden volstaan met een lagere straf of mildere strafsoort dan hierna vermeld, in het bijzonder ook niet als op de voet van artikel 63 Wetboek van Strafrecht de tussentijdse veroordeling tot 36 maanden gevangenisstraf in aanmerking wordt genomen.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep tegen de beslissing tot vrijspraak ten aanzien van de primair impliciet cumulatief ten laste gelegde diefstal van enig goed van [slachtoffer 1].
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover inhoudelijk aan de orde en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.M.D. Aardema, mr. A.M. van Amsterdam en mr. M.J.A. Duker, in tegenwoordigheid van S.D. van der Heiden, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 7 december 2017.