ECLI:NL:GHAMS:2017:5343

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 december 2017
Publicatiedatum
21 december 2017
Zaaknummer
23-003463-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag op ex-partner met TBS en dwangverpleging

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, die in de Forensisch Psychiatrische Kliniek verblijft, is beschuldigd van poging tot doodslag op zijn ex-partner en het opzettelijk beschadigen van een auto. De feiten vonden plaats op 18 juli 2015 te Amsterdam, waar de verdachte zijn ex-partner met een mes aanviel en haar verwondde. Daarnaast heeft hij een auto beschadigd door erop te springen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte ten tijde van de feiten leed aan een ernstige psychische stoornis, wat zijn gedrag beïnvloedde. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf en TBS met voorwaarden, maar het hof heeft deze beslissing herzien. Het hof oordeelde dat de verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar was en dat de maatregel van TBS met dwangverpleging noodzakelijk was om de veiligheid van de samenleving te waarborgen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van één jaar en TBS met dwangverpleging. De vordering van de benadeelde partij voor schadevergoeding is toegewezen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003463-16
datum uitspraak: 20 december 2017
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman ex artikel 279 en artikel 509a Sv)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 7 september 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-684365-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
thans verblijvende in de Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK), [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 21 maart 2017, 4 april 2017 en 13 december 2017 en overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de gemachtigde raadsman, met toepassing van de artikelen 509a e.v. van het Wetboek van Strafvordering, naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 18 juli 2015 te Amsterdam, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, voornoemde [slachtoffer 1] met een of meer mes(sen), althans met een of meer (scherp(e) en/of puntig(e)) voorwerp(en) een of (meer)ma(a)l(en) in de rug en/of in de borst en/of in de buik en/of in de milt en/of in de lever en/of in de hand(en) en/of in de vinger(s) en/of in het gezicht en/of elders in het lichaam heeft gestoken en/of gesneden en/of een of meer stekende en/of snijdende beweging(en) heeft gemaakt naar, althans in de richting van de keel en/of de hals van voornoemde [slachtoffer 1] .
2:
hij op of omstreeks 18 juli 2015 te Amsterdam, althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een (personen)auto (merk Opel, type Corsa, kenteken [kenteken] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door op die auto te springen en/of op het dak van die auto te staan en/of vanaf het dak van die auto op de motorkap van die auto te springen/te lopen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen.
De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring komt.

Vrijspraak

Het hof is met de advocaat-generaal en de raadsman van oordeel dat geen sprake is van een poging tot moord, zodat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 impliciet ten laste gelegde bestanddeel
voorbedachten rade.

Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde

De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde, omdat de verdachte geen voorwaardelijk opzet had op het beschadigen van de auto.
De verdachte is naar eigen zeggen slechts over de auto heen gegleden en is zich er niet van bewust geweest dat hij ook over die auto zou hebben gelopen. Het enkele glijden over een auto hoeft geen schade op te leveren en brengt ook geen aanmerkelijke kans op schade met zich mee. Derhalve kan niet worden gesteld dat sprake is van een gedraging van de verdachte die naar haar uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als gericht op een bepaald gevolg, aldus de raadsman.
Het hof verwerpt dit verweer.
Op grond van de verklaringen van aangever [slachtoffer 2] en de getuige [getuige] is komen vast te staan dat de verdachte tijdens de achtervolging van aangeefster [slachtoffer 1] rondjes om de auto van [slachtoffer 2] heeft gerend, op die auto is gesprongen, op het dak van die auto heeft gestaan en op de motorkap van die auto is gesprongen. Door deze gedragingen is schade aan de auto ontstaan.
Naar het oordeel van het hof dienen bovenstaande gedragingen naar de uiterlijke verschijningsvorm te worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op het mogelijk gevolg, te weten beschadiging van die auto, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Er is derhalve sprake van voorwaardelijk opzet.
Dat de verdachte zich het gebeuren mogelijk deels onjuist of onvolledig herinnert, doet aan het voorgaand oordeel van het hof niet af.
Het hof acht het onder 2 ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 18 juli 2015 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet voornoemde [slachtoffer 1] met één of meer messen in de rug, in de borst, in de buik, in de milt, in de lever, in de handen en in de vingers heeft gestoken en/of gesneden en snijdende bewegingen heeft gemaakt in de richting van de keel en de hals van voornoemde [slachtoffer 1] .
2:
hij op 18 juli 2015 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto merk Opel, type Corsa, kenteken [kenteken] , toebehorende aan [slachtoffer 2] , heeft beschadigd door op die auto te springen en op het dak van die auto te staan en op de motorkap van die auto te springen.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 en 2 bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag
en
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat hij strafbaar is.

Oplegging van straf en maatregel

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 (poging tot doodslag) en
2 ( beschadiging) bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar en heeft de verdachte daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging opgelegd.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf en maatregel als de rechter in eerste aanleg heeft opgelegd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden volstaat, conform het advies van de gedragsdeskundigen. Terbeschikkingstelling met dwangverpleging is een ultimum remedium en dient dus slechts in het uiterste geval te worden opgelegd, namelijk als is gebleken dat andere minder ingrijpende maatregelen niet hebben gewerkt. De verdachte heeft zich tegenover de raadsman bereid verklaard zich te laten behandelen en zich aan de te stellen voorwaarden te houden. Het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging is dan ook in strijd met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit, aldus de raadsman.
Oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft tijdens een maaltijd in zijn woning het slachtoffer, zijn echtgenote [slachtoffer 1] , onverhoeds aangevallen met een mes. De verdachte verkeerde toen al enige tijd in de waan dat hij niet lang meer te leven had, omdat hij aan één of meer dodelijke ziekten leed. Het slachtoffer zei dat de verdachte niet lichamelijk ziek was en dat zij het erg voor hem vond dat hij dit dacht. De verdachte stak daarop meermalen met een vleesmes in het lichaam van het slachtoffer, dat heeft verklaard dat de verdachte aan één stuk door met het mes in haar richting bleef steken. Zij vreesde voor haar leven en heeft geprobeerd de messteken zoveel mogelijk af te weren met haar handen. Uiteindelijk lukte het haar via de voordeur naar buiten te rennen. De verdachte heeft het slachtoffer, ditmaal met een broodmes, op straat achtervolgd en hij heeft met dit broodmes snijdende bewegingen in de richting van haar hals gemaakt. De verdachte is zelfs op een geparkeerde auto gesprongen om in de buurt van het slachtoffer te komen. Enkel door moedig ingrijpen van omstanders en buurtbewoners, die de verdachte hebben overmeesterd en zich om het slachtoffer hebben bekommerd, is een ernstiger afloop voorkomen.
Het slachtoffer heeft een groot aantal verwondingen opgelopen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het zeer ernstige feit van poging tot doodslag.
Het slachtoffer was toentertijd met hem gehuwd en zij hadden samen een 4-jarig zoontje. Dit is voor het slachtoffer een in alle opzichten verschrikkelijke en beangstigende ervaring geweest. Zij maakte zich zorgen om de verdachte en wilde hem helpen door in hun woning, die zij tijdelijk had verlaten, met hem te praten. Daarbij is zij tijdens het eten volkomen onverwacht geconfronteerd met een extreem gewelddadige aanval door de verdachte, die haar bijna het leven heeft gekost. Uit haar slachtofferverklaring in hoger beroep volgt dat zij daar ook nu nog de zeer nadelige gevolgen van ondervindt: zij heeft het gevoel dat zij aan het ‘overleven’ is en nog niet is toegekomen aan de verwerking van de traumatische gebeurtenissen. Zij probeert zich op het heden en het welzijn van haar zoon te richten. Dit valt haar zeer zwaar.
Zij vreest voor de toekomst, met name het moment waarop de verdachte in vrijheid zal verkeren. Haar gevoel van veiligheid voor haarzelf en haar zoon is in ernstige mate aangetast.
Het hof weegt ook mee dat de gebeurtenissen zich gedeeltelijk op klaarlichte dag op straat hebben afgespeeld, voor het oog van voorbijgangers en buurtbewoners, hetgeen ook voor hen zeer schokkend is geweest, zo blijkt ook uit hun getuigenverklaringen. Een feit als dit draagt tevens bij aan onveiligheidsgevoelens in de samenleving in het algemeen.
De verdachte is tijdens de achtervolging van het slachtoffer op een geparkeerde auto gesprongen, waardoor deze auto is beschadigd en onder bloedplekken zat.
De verdachte is blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 29 november 2017 eerder onherroepelijk veroordeeld ter zake van een strafbaar feit. Deze veroordeling dateert echter uit 2008 en het gaat om een feit van een geheel andere aard dan de onderhavige feiten. Het hof zal deze bij het bepalen van de thans op te leggen straf en maatregel niet betrekken.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf en maatregel eveneens kennis genomen van de volgende over de verdachte uitgebrachte rapporten:
 een rapport van psychiatrisch onderzoek van 13 oktober 2015, opgemaakt door de psychiater i.o. [naam 1] en forensisch psychiater [naam 2] (supervisor);
 een rapport van psychologisch onderzoek van 14 oktober 2015, opgemaakt door de psycholoog [naam 3] ;
 een aanvullend triple-onderzoek van 11 april 2016, opgemaakt door voornoemde deskundigen alsmede forensisch milieuonderzoeker [naam 4] . De deskundigen hebben in dit rapport vermeld dat het dient te worden gelezen in samenhang met de twee voornoemde rapporten. Tevens wordt een groot aantal door de raadsman van de verdachte opgegeven vragen over eventuele invloed van medicatie, alcohol en joints van de verdachte op zijn handelen beantwoord.
Het rapport van psychiatrisch onderzoek van 13 oktober 2015 houdt in, zakelijk weergegeven en voor zover van belang:
Bij verdachte is sprake van een psychotisch beeld, in ieder geval sinds januari 2015.
In diagnostische zin is minstens sprake van een waanstoornis met als inhoud de overtuiging dat hij dood zal gaan. Zijn lichamelijke belevingen zijn echter dermate oninvoelbaar en dus bizar, dat diagnostisch moet worden gedacht aan de paranoïde vorm van schizofrenie. Daarnaast is er sprake van een lichte depressie, omdat hij ieder toekomstperspectief mist. Dit hangt samen met de inhoud van zijn waanideeën.
Verdachte was ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde paranoïde psychotisch, waarbij hij in het bijzonder zijn paranoïde wanen projecteerde op het slachtoffer. Verdachte was door zijn psychose zeer achterdochtig jegens het slachtoffer. Hij zag haar als oorzaak van het feit dat niemand hem geloofde in zijn overtuiging te zullen overlijden. Toen ze naar zijn overtuiging wederom ontkende dat zij wist dat hij een dodelijke ziekte had, kreeg hij een impulsdoorbraak. Zijn gedrag werd bepaald door het psychotisch toestandsbeeld.
Verdachte reageerde met heftige agressie waarin hij zichzelf niet kon weerhouden van zijn handelingen. Verdachte heeft gezegd dat hij zich tijdens het ten laste gelegde even afvroeg wat hij deed. Uit zijn verhaal blijkt echter ook dat hij op dat moment niet overeenkomstig dit besef kon handelen: zijn psychotische overtuiging bepaalde in sterke mate zijn gedrag.
Om die reden adviseren rapporteurs de verdachte als sterk verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen voor het ten laste gelegde.
Verdachte dient in eerste instantie klinisch te worden behandeld. Sprake dient te zijn van een hoger beveiligingsniveau dan kan worden geboden in een klinisch psychiatrische setting, met hoge zorgintensiteit. Het beveiligingsniveau zal zeker de komende jaren moeten worden gegarandeerd. De kans dat verdachte namelijk binnen een jaar zal herstellen is klein door gebrek aan probleembesef en/of -inzicht en hij zal eerst moeten worden gemotiveerd voor behandeling.
Het rapport van psychologisch onderzoek van 14 oktober 2015 houdt in, zakelijk weergegeven en voor zover van belang:
Bij verdachte is sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een waanstoornis, waarbij sprake is van een waanbeleving omtrent het feit dat hij ernstig ziek is en binnenkort doodgaat. Tevens is sprake van verhoogde achterdocht, een verstoorde lichaamsbeleving en de verstoorde overtuiging dat anderen kunnen zien dat hij ernstig ziek zou zijn. Ten tijde van het ten laste gelegde was sprake van genoemde verstoorde realiteitsbeleving, in de vorm van een floride waan. Zijn vriendin confronteerde hem met het feit dat hij geestelijk ziek was. Verdachte was niet in staat dit in te zien omdat hij psychotisch was en hij nam de werkelijkheid op een oncorrigeerbare wijze verstoord waar, conform zijn waan. Zijn vriendin kwam daarmee in zijn beleving in het kamp van de ontkenners, zoals de medische wereld.
Het krenkte hem dat zijn vrouw zo dacht en hij ontstak in woede. Zijn handelen lijkt niet geheel bepaald te worden door zijn waanstoornis. Hoewel hij emotioneel instabiel was en leefde in een irreële veronderstelling ten aanzien van zijn lichamelijke gezondheid, reageerde hij wel op hetgeen zijn vriendin zei. Hij lijkt erg te hebben overgereageerd, als gevolg van de geconstateerde psychische problematiek. Bovendien heeft zijn middelengebruik (joint en whisky) waarschijnlijk extra ontremmend op zijn gedrag gewerkt. Verdachte moet in staat worden geacht de wederrechtelijkheid van het ten laste gelegde in te kunnen zien. Hij kan echter niet in staat worden geacht zijn wil overeenkomstig bovengenoemd inzicht geheel in vrijheid te bepalen, gezien zijn oncorrigeerbare beleving van de werkelijkheid en de instabiele emotionele toestand waarin hij verkeerde. Het lijkt de verdachte echter niet geheel te hebben ontbroken aan sturing over zijn gedrag. De rechtbank wordt geadviseerd de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde sterk verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
Er is een verband geconstateerd tussen de gediagnosticeerde psychische problematiek en het ten laste gelegde. Met het feit dat de verdachte niet in staat kan worden geacht zelfstandig verandering te brengen in de geconstateerde psychische problematiek, wordt de kans op herhaling vanuit psychopathologisch perspectief als hoog ingeschat. Centraal in deze verhoogde kans op herhaling staat de waanstoornis, waarin zijn waan, zijn verhoogde achterdocht en zijn verstoorde zelfbeleving een bepalende rol spelen. Gestructureerde risicotaxatie wijst eveneens op een hoge kans op herhaling. Behandeling van de geconstateerde psychische problematiek is geïndiceerd. De waanstoornis dient medicamenteus behandeld te worden, waarbij opgemerkt wordt dat wanen soms hardnekkig en moeilijk te behandelen zijn. Voorts dient verdachte psycho-educatie te krijgen ten aan zien van zijn beperkte draagkracht om een volgende decompensatie te voorkomen. De problematiek is ernstig. Ambulante behandeling is niet toereikend. Een klinische setting is geïndiceerd, waarbij er voldoende beheers- mogelijkheden dienen te zijn wanneer de verdachte agressief dreigt te worden. De deskundigen overwegen behandeling in een forensisch psychiatrische kliniek (FPK).
Het rapport van aanvullend triple-onderzoek van 11 april 2016 houdt in, zakelijk weergegeven en voor zover van belang:
Uit het aanvullend onderzoek en het milieuonderzoek komen geen feiten of argumenten naar voren die aanleiding geven tot andere differentiaal diagnostische beschouwingen, noch andere forensisch psychiatrische beschouwingen, noch een ander interventieadvies.
De onderzoekers delen nog steeds de conclusies van de vorige psychiatrische en psychologische onderzoeken. De psycholoog en de psychiater zijn tot dezelfde diagnostische conclusies gekomen en dit geldt ook ten aanzien van de mate van toerekeningsvatbaarheid, de kans op herhaling en het advies. Opnieuw werd geconstateerd dat het gedrag van de verdachte in grote mate werd beïnvloed door de geconstateerde psychische problematiek, maar dat nog wel sprake is van geweest van enige sturing, daar het besef van de realiteit in brede zin niet geheel afwezig was en hij zich nog bewust was van de situatie, zij het in zeer beperkte mate.
Het verschil in diagnostische kwalificatie tussen de psychiater en de psycholoog verdient in een later stadium (tijdens de behandeling) nadere precisering, maar heeft voor de beantwoording van de gestelde vragen geen relevante gevolgen. De verdachte is een man met een ernstige psychotische stoornis.
De psychiater en de psycholoog zijn van mening dat de psychose bij verdachte reeds langdurig aanwezig is en dat deze los staat van zijn middelengebruik. Tijdens het plegen van het strafbare feit was bij verdachte geen sprake van een black-out. Verdachte geeft aan dat hij een black-out kreeg toen hij buiten achter zijn vrouw aanrende. Echter, hij kan zich goed herinneren dat hij rondjes om een auto liep om bij haar te komen. Dit sluit de aanwezigheid van een black-out op dat moment uit, omdat iemand met een black-out zich achteraf niet meer kan herinneren wat er gebeurd is (een black-out is feitelijk synoniem aan een totale bewustzijnsvernauwing). Bij de verdachte was nog een bepaalde mate van bewustzijn aanwezig, anders zou hij geen herinneringen meer hebben aan dat moment.
Het toestandsbeeld van de verdachte is verslechterd ten opzichte van oktober 2015. Hij is stelliger dan ooit met betrekking tot zijn somatische waan en zijn overtuiging (binnenkort) te zullen overlijden. Paranoïde en somatische wanen zijn nog volop aanwezig. Daarnaast imponeert hij nu somberder met een passieve doodswens en is de impulscontrole verminderd. De diagnose eenmalige depressieve stoornis, licht van ernst, moet dan ook worden bijgesteld naar depressieve stoornis, matig van ernst. Deze verslechtering wordt mogelijk enerzijds veroorzaakt door de voortdurende detentie en anderzijds door het feit dat hij gestopt is met de inname van medicatie (antipsychotica).
Thans is sprake van een ernstig psychotisch beeld, waarbij verdachte niet alleen overtuigd is dat hij dood zal gaan aan een ernstige lichamelijke ziekte, maar hij is ook paranoïde. Vanuit zijn paranoïde belevingen is hij onvoorspelbaar in zijn gedrag en impulsief. Verdachte ervaart de buitenwereld als vijandig en door deze houding weigert hij onder meer anti-psychotische medicatie en is hij ook boos op artsen en nog steeds op zijn ex-vrouw (het slachtoffer). De kans dat hij medicatie vrijwillig zal innemen is uitermate klein tot afwezig.
Het recidiverisico moet op korte termijn als hoog worden ingeschat. De verdachte zal voor langere tijd, geschat op langer dan een jaar, intensief moeten worden behandeld in een klinische setting met een gemiddeld tot hoog beveiligingsniveau.
Psycholoog [naam 3] heeft ter terechtzitting in eerste aanleg toegelicht dat het recidiverisico niet alleen betrekking heeft op het slachtoffer, maar meer in algemene zin op personen, bijvoorbeeld werkzaam in een medische setting, die de opvatting van de verdachte over zijn fysieke gezondheidstoestand tegenspreken.
Het hof neemt deze bevindingen van de deskundigen over en maakt deze tot de zijne en heeft hierbij tevens betrokken het adviesrapport van 15 oktober 2015 van Reclassering Nederland, opgemaakt door M. van Herpen.
Het hof is gebleken dat de verdachte ook ten tijde van de behandeling van zijn strafzaak in hoger beroep ernstig psychotisch was en dat zijn toestand zodanig was verslechterd dat hij niet in staat was ter terechtzitting in hoger beroep aanwezig te zijn. Blijkens een brief van 7 december 2017 van de behandelaars in de forensisch psychiatrische kliniek waar de verdachte nu verblijft, wordt zijn huidige toestandsbeeld gekenmerkt door sterke, voortdurende angst en stress en kan hij nauwelijks kan eten.
De behandelaars achten vervoer naar het hof en het bijwonen van de terechtzitting dan ook een onverantwoorde belasting voor hem.
Het hof concludeert dat de verdachte ten tijde van de onder 1 en 2 bewezen geachte feiten leed aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, waarbij met name feit 1 in sterke mate was ingegeven door deze ziekelijke stoornis en dat hij als sterk verminderd toerekeningsvatbaar moet worden aangemerkt. Behandeling van zijn nu nog bestaande ziektebeeld is dringend nodig en deze dient zo snel mogelijk aan te vangen, nu de stoornis zich in de afgelopen periode heeft geïntensiveerd.
Gevangenisstraf
Op grond van de ernst van het onder 1 bewezen geachte zou oplegging van bij volledige toerekenbaarheid van de verdachte een gevangenisstraf van aanzienlijke duur gerechtvaardigd zijn.
Gelet op al het voorgaande ziet het hof aanleiding een gevangenisstraf voor de duur van één jaar op te leggen.
Maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging.
De gedragsdeskundigen hebben geadviseerd de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met voorwaarden op te leggen. De verdachte zou moeten worden ingesteld op medicatie en hij zou moeten instemmen met nader te stellen voorwaarden, gericht op intensieve behandeling gedurende langere tijd in een klinische setting met een gemiddeld tot hoog beveiligingsniveau.
Ook de raadsman heeft in hoger beroep het opleggen van de maatregel van TBS met voorwaarden bepleit.
Het hof vindt dat in het onderhavige geval een terbeschikkingstelling met voorwaarden niet aan de orde kan zijn. Daartoe wordt het volgende overwogen.
De verdachte is ernstig psychotisch en paranoïde. Hij heeft geen ziekte-inzicht en zijn ernstige wanen hebben zich in de afgelopen tijd nog verhard. De verdachte beschouwt de buitenwereld als vijandig en door deze houding weigert hij onder meer anti-psychotische medicatie. Zijn wantrouwen en boosheid richten zich op artsen en op zijn ex-partner (het slachtoffer). De deskundigen schatten het gevaar voor herhaling als hoog in. De mogelijkheden en perspectieven van behandeling zijn onzeker en afhankelijk van een aantal onzekere factoren.
Zo is niet inzichtelijk:
 binnen welk traject en tijdsbestek de verdachte adequaat behandeld kan worden;
 welke voorwaarden aan die behandeling moeten worden gesteld;
 of de verdachte bereid en in staat zal zijn zich aan deze voorwaarden te houden en zich niet voortijdig aan de behandeling zal onttrekken.
De enkele mededeling van de raadsman ter terechtzitting dat de verdachte hem heeft toegezegd de door het hof op te leggen voorwaarden na te leven, is daartoe gezien het voorgaande volstrekt ontoereikend.
Het hof is dan ook van oordeel dat met een behandeling door middel van TBS met voorwaarden de veiligheid van personen, van het slachtoffer in het bijzonder en de maatschappij in het algemeen onvoldoende is gewaarborgd.
Hieraan kan het advies van de gedragsdeskundigen niet afdoen, temeer omdat het hof vindt dat de strekking van de rapporten veeleer lijkt te leiden naar de slotsom dat een TBS met dwangverpleging dient te worden opgelegd. De deskundigen hebben naar het oordeel van het hof onvoldoende toereikend gemotiveerd waarom in dit geval (alle onzekere factoren in aanmerking genomen) wél zou kunnen worden volstaan met een TBS met voorwaarden.
Om de kans op herhaling te minimaliseren en de risico’s zoveel mogelijk te beperken is een kader nodig waar de verdachte in een goed gestructureerde setting langdurig kan worden behandeld en indien nodig onder dwang op medicatie kan worden ingesteld, waarbij tevens met behulp van een zorgvuldige risicotaxatie vanuit forensisch psychiatrisch perspectief wordt getoetst welke bewegingsvrijheid de verdachte op enig moment kan worden toegestaan. Het hof vindt dat een dergelijke behandelsetting slechts kan worden gewaarborgd binnen het kader van de maatregel van TBS met dwangverpleging.
De raadsman heeft opgeworpen dat de maatregel van TBS met dwangverpleging moet worden beschouwd als een ultimum remedium. Het hof ziet echter in het onderhavige geval geen ruimte voor het opleggen van een minder verstrekkende maatregel, gezien de ernst van het onder 1 bewezen verklaarde, de stoornis van de verdachte, het hoge recidivegevaar en de daarmee samenhangende veiligheidsrisico’s voor personen, alsmede de genoemde onzekere factoren met betrekking tot de aard en duur van een behandeling van de verdachte.
Het hof zal op grond van het voorgaande de terbeschikkingstelling van de verdachte gelasten met een bevel tot verpleging van overheidswege.
Aan de overige wettelijke voorwaarden voor oplegging van deze maatregel is eveneens voldaan nu de aard en de ernst van het onder 1 bewezen verklaarde – een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld – en de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen, dit eist.
Uit de bewezenverklaring en de hiervoor in de strafmotivering vermelde omstandigheden volgt dat de maatregel wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de totale duur van de terbeschikkingstelling niet is beperkt tot de duur van vier jaren.

Verbeurdverklaring

Het onder 1 ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan met behulp van de hierna te noemen in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen. Deze behoren de verdachte toe en zullen daarom worden verbeurd verklaard.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 981,92. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering geheel zal worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman heeft (subsidiair) gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen omdat de benadeelde partij de auto heeft verkocht zonder de schade te laten herstellen en niet is gebleken dat de schade heeft geleid tot een lagere verkoopprijs. Bij toewijzing van de vordering komt de benadeelde partij hierdoor mogelijk in een betere positie te verkeren dan voordat de schade werd geleden, hetgeen in strijd is met het civiele recht.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
Het hof is van oordeel dat de raadsman – door zijn hiervoor genoemde enkele stelling – de vordering onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. De vordering is dan ook toewijsbaar en de verdachte is tot vergoeding van deze schade gehouden.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 37a, 37b, 38e, 45, 57, 287 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) jaar.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1. mes (5015773) vleesmes
1. mes chroomkleurig (5020663)
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1. broek kleur blauw PME (5015681)
1. trui kleur grijs Hema (5015692)
1. st. ondergoed kleur groen (5015697)
1. sok Puma (5015698)
1. riem (5015703)
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1. st. ondergoed kleur blauw (5015806)
1. broek H&M (5015808)
1. blouse kleur rood/blauw Clockhouse (5015810)
1. shirt kleur zwart H&M (5015811)
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 981,92 (negenhonderdeenentachtig euro en tweeënnegentig cent) ter zake van materiële schade.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[slachtoffer 2] , ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 981,92 (negenhonderdeenentachtig euro en tweeënnegentig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
19 (negentien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.M.C. Tilleman, mr. M.J.A. Duker en mr. G.M. Boekhoudt, in tegenwoordigheid van
mr. P.M. Huizenga, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
20 december 2017.
mr. M.J.A. Duker is buiten staat het arrest te ondertekenen.