ECLI:NL:GHAMS:2017:5402

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 december 2017
Publicatiedatum
27 december 2017
Zaaknummer
23-001436-12
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Integrale vrijspraak voor witwassen en criminele organisatie door het Gerechtshof Amsterdam

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte werd beschuldigd van witwassen en deelname aan een criminele organisatie. De tenlastelegging omvatte onder andere het verwerven en voorhanden hebben van grote contante geldbedragen uit misdrijf, valsheid in geschrift en overtredingen van de Wet inzake de Geldtransactiekantoren en de Wet op het Financieel Toezicht. Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte de bedragen had verworven of voorhanden had gehad. De verdachte werd vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten, omdat de handelingen van de verdachte niet konden worden aangemerkt als het verwerven of voorhanden hebben van de geldbedragen. Het hof oordeelde dat de verdachte niet had deelgenomen aan de criminele organisatie, omdat niet bewezen kon worden dat hij een aandeel had in de gedragingen die verband hielden met het plegen van misdrijven. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en sprak de verdachte vrij van alle beschuldigingen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001436-12
datum uitspraak: 21 december 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 12 maart 2012 in de strafzaak onder parketnummer 13-520124-09 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1968] ,
[adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 21 mei 2015, 19 september 2016, 21 september 2016, 29 september 2016, 29 maart 2017, 4 oktober 2017, 6 oktober 2017, 11 oktober 2017, 12 oktober 2017, 14 november 2017, 22 november 2017, 12 december 2017 en overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1:
hij in of omstreeks de periode van 26 april 2009 tot en met 27 januari 2010 te Amsterdam en/of te Beverwijk, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit hem, verdachte, en [R.O.] en/of [K.A.] en/of [A.H.] en/of [A.S.] en/of [bedrijf] en/of één of meer anderen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
- witwassen van vermogensbestanddelen, te weten het verwerven en/of voorhanden hebben en/of overdragen en/of op voorraad hebben van (grote) contante geldbedragen uit misdrijf afkomstig (artikel 420ter/bis Wetboek van Strafrecht), en/of
- opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 1 en 3 Wet inzake de Geldtransactiekantoren juncto artikel 1, 2 en 6 Wet op de Economische Delicten en/of
- opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 2:3a Wet op het Financieel Toezicht juncto artikel 1, 2 en 6 Wet op de Economische Delicten, en/of
- valsheid in geschrift, te weten het in strijd met de waarheid opmaken en/of vervalsen van facturen en de (kas)administratie inclusief gegevensdrager(s) (artikel 225 Wetboek van Strafrecht);
terwijl hij, verdachte, van deze organisatie oprichter en/of leider en/of bestuurder was, althans binnen deze organisatie een leidinggevende rol heeft vervuld;
2:
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 26 april 2009 tot en met 27 januari 2010 te Amsterdam en/of te Beverwijk, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) één of meer (grote) (contante) geldbedrag(en), te weten
- een geldbedrag van in totaal (ongeveer) EURO 100.000,00 (Zaaksdossier 01), en/of
- een geldbedrag van in totaal (ongeveer) EURO 100.000,00 (Zaaksdossier 06);
(telkens) die/dat geldbedrag(en) heeft/hebben verworven en/of voorhanden heeft/hebben gehad en/of daarvan gebruik heeft/hebben gemaakt en/of heeft/hebben overgedragen en/of heeft/hebben omgezet, terwijl hij, verdachte (telkens) wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat/die geldbedrag(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Inleiding

In het vervolg van dit arrest zullen de verdachte en de gelijktijdig terechtstaande verdachten [K.A.] , [R.O.] , [A.S.] en [A.H.] ook wel alleen met hun achternaam, bijnaam dan wel (voor)naam worden aangeduid.
[K.A.] was bestuurder/enig aandeelhouder van beheermaatschappij [bedrijf 2] [R.O.] was bestuurder/enig aandeelhouder van beheermaatschappij [bedrijf 3]
Deze beheermaatschappijen waren bestuurder van beheermaatschappij [bedrijf 4]
is enig aandeelhouder/bestuurder van [bedrijf] . De bedrijfsactiviteiten van [bedrijf] , gevestigd in Amsterdam aan de [adres 2] , bestonden uit de groot- en kleinhandel in telefoonkaarten. [K.A.] en [R.O.] hadden ook de daadwerkelijke leiding over [bedrijf] .
[R.S.] was werkzaam bij [bedrijf] en stond onder andere namens [bedrijf] op de Beverwijkse Bazaar.
Op 26 april 2009 hebben verbalisanten in Beverwijk bij een op grond van de Wet op de Accijns uitgevoerde controle in een op naam van [bedrijf] bestaande bestelauto een bedrag van € 152.200,- aan contanten aangetroffen, alsmede verkoopbonnen van 25 april 2009 en 26 april 2009, met een totaaltelling ter hoogte van € 36.518,-.
Bij de doorzoeking bij [bedrijf] op voornoemd adres werd op 27 januari 2010 een bedrag van € 944.267,50 aan contanten in beslag genomen. Een gedeelte van dit geld € 672.575,- werd buiten de kluis aangetroffen. Op deze dag zijn eveneens camerabeelden (van de in het pand aanwezige camera’s) in beslag genomen.
[verdachte] is enig bestuurder/aandeelhouder van Houdstermaatschappij [bedrijf 5] Deze houdstermaatschappij is weer enig bestuurder/aandeelhouder van [bedrijf 6]
distribueerde telefoonkaarten van Lycatel en GT mobile. [bedrijf 6] leverde internationale belkaarten aan [bedrijf] .
[A.S.] , de neef van [K.A.] , die de bijnaam [bijnaam] heeft, was in ieder geval in januari 2010 (bijna) dagelijks werkzaam bij [bedrijf] . Hij had de sleutel van [bedrijf] , opende de zaak en kon het alarm uitzetten.
[A.H.] heeft verklaard dat hij in het kader van Wahala bankieren op 8 januari 2010, 22 januari 2010 en 25 januari 2010 geld heeft laten afgeven bij [bedrijf] . Er is bij deze verdachte een document (een memoboekje) gelijkend op een administratie aangetroffen met daarin namen en bedragen.

Vrijspraak van witwassen

Onder feit 2 is aan [verdachte] het medeplegen van (schuld)witwassen van twee bedragen tenlastegelegd:
a) op zondag 26 april 2009 is in een bestelbus van [bedrijf] die wegreed bij de Beverwijkse Bazaar een
bedrag van € 152.200,- aangetroffen. Dit bedrag bestond mede uit coupures van € 500,- die in het normale betalingsverkeer zeldzaam zijn. De bestuurder, de heer [R.S.] , heeft verklaard dat het geld afkomstig is uit de verkoop op de zwarte markt in Beverwijk, maar een bedrag van € 115.817,- wordt niet door verkoopbonnen gedekt. [R.S.] die in het weekend in de verkoopstand van [bedrijf] op de Beverwijkse Bazaar had gestaan kon niet duidelijk benoemen waar dit geld vandaan kwam en verklaarde daarover wisselend. [verdachte] stelt eigenaar te zijn van € 100.000,- dat niet door de verkoopbonnen is gedekt. [verdachte] wordt verweten deze € 100.000,- tezamen en in vereniging te hebben witgewassen (zaaksdossier 06);
b) op 17 november 2009 is vanaf het adres van [bedrijf] een bedrag van € 100.000,- in contante coupures
meegegeven aan [J.M.] . [J.M.] verklaarde dat hij het geld van [K.A.] had ontvangen, terwijl [K.A.] heeft verklaard dat het geld niet van hem afkomstig was. Naast het feit dat [J.M.] heeft verklaard dat het bedrag van [K.A.] afkomstig is, is bij [J.M.] een briefje aangetroffen met daarop het telefoonnummer van [K.A.] . Deze transactie is volgens het openbaar ministerie in de Irrupu-administratie opgenomen. In de Irrupu-administratie staat dat het geld naar [bedrijf 6] is gegaan, een vennootschap van [verdachte] . [verdachte] wordt verweten deze € 100.000,- tezamen en in vereniging te hebben witgewassen.
Verklaring herkomst geld
De verdediging heeft voor alle witwasfeiten vrijspraak bepleit en heeft, kort gezegd, aangevoerd dat verdachte door de rechtbank is veroordeeld op basis van wisselende en onware verklaringen van medeverdachten en dat ten onrechte de plausibele verklaring van verdachte ter zijde is geschoven. Dat de Iruppu-bestanden op de USB-stick van verdachte staan kan worden verklaard door het op een onbewaakt moment geven van de opdracht ‘copy all’ op het moment dat een werkblad is geopend.
Door advocaat-generaal is gerequireerd tot integrale bewezenverklaring van dit feit. Met betrekking tot de motivering heeft de advocaat-generaal zich aangesloten bij de bewijsmotivering van de rechtbank, inhoudende dat geen sprake is van een concrete, min of meer verifieerbare en op voorhand niet als hoogst ongeloofwaardig aan te merken verklaring. De verklaring van [verdachte] met betrekking tot de transactie op 26 april 2009 (Bevewijkse Bazaar) acht de advocaat-generaal niet geloofwaardig.
Het hof overweegt als volgt.
Transactie Beverwijkse Bazaar
[verdachte] stelt eigenaar te zijn van het geld dat is aangetroffen in de op naam van [bedrijf] staande bestelauto (en) dat niet door de verkoopbonnen werd gedekt. Hij heeft verklaard dat hij in totaal € 100.000,- heeft laten afleveren bij de kraam van [bedrijf] op de markt in Beverwijk om te kunnen deelnemen aan een actie die Lycatel, een aanbieder van telefoonkaarten, dat weekend hield.
Het hof acht (evenals de rechtbank) deze verklaring niet geloofwaardig en overweegt daartoe als volgt.
Ten eerste wordt dit verhaal niet bevestigd door de bestuurder van het busje, [R.S.] die samen met een collega de winkel op de markt bemand heeft en die het geld die zondag ook heeft ingepakt. [R.S.] heeft in eerste instantie verklaard dat [bedrijf] in dat weekend een hogere omzet dan gebruikelijk heeft behaald. Hij maakt daarbij geen melding van een (vooruit)betaling van € 100.000,- van [verdachte] / [bedrijf 6] voor een actie van Lycatel. Als [R.S.] in het verhoor wordt voorgehouden dat de verkoopbonnen opgeteld slechts tot een bedrag van € 36.518,- leiden, verklaart hij eerst dat mogelijk iemand een bedrag heeft voorgeschoten en vervolgens dat hij vermoedt dat er toch een klant is geweest die op zondag 10.000 telefoonkaarten heeft gekocht (Z5 425). Pas de volgende dag verklaart hij dat het zou kunnen dat [bedrijf 6] een groot bedrag heeft voorgeschoten, maar dat hij dat niet weet.
Het hof acht volstrekt ongeloofwaardig dat een betaling van deze omvang zo achteloos (en ook zonder enige vastlegging) bij de weekendopbrengst zou zijn gevoegd en dat de verantwoordelijke voor de verkoop op de Bazaar en het daarop volgende transport van het geld (die het geld ook zelf heeft ingepakt) zich de dag daarna niet meer kan herinneren dat hij dit geld van [bedrijf 6] heeft ontvangen of dat dit geld dat weekend/die zondag namens [bedrijf 6] is afgegeven.
Daar komt bij dat [R.S.] op 30 april 2010, na zijn vrijlating, heeft gebeld met NN-man (Z6 089-092). In dit telefoongesprek zegt [R.S.] dat ze alle dozen hebben gezien en dat hij de geplakte doos moest openen en dat ‘ze’ het geld hebben gezien. [R.S.] heeft gezegd dat het de omzet van Beverwijk was maar ‘ze’ hem niet wilde geloven. [R.S.] zegt: “[…] het geld is een probleem.
Ze geloofden mij niet. Ik heb ook geen bonnen. Ik heb wel bewijs voor de verkoop in Beverwijk. Voor extra geld die ik heb ontvangen heb ik geen bonnen. Ze hebben een bon nodig van wie, hoeveel bedrag en waarvoor heb je gekregen. Als ik dit heb dan is er geen probleem.
NNman: Voor de volgende keer moeten wij gewoon zo doen. Dan is het makkelijk toch.
[R.S.] : Ja, wij moeten eigenlijk twee personen handtekening vragen. […] Kunnen ze laten ons met rust.”
Nadit gesprek ontvangt de FIOD via de advocaat van [bedrijf] een e-mail van [verdachte] waarin staat dat medewerkers van zijn bedrijf € 100.000,- hebben afgeleverd bij [bedrijf] op de Beverwijkse Bazaar.
Ten tweede heeft ook [verdachte] zelf op dit punt geen duidelijke en consistente verklaring gegeven. Aanvankelijk verklaart hij dat € 62.000,- voor een gedeelte bij de bank is opgenomen en deels uit de kas komt (Z5 437) en dat € 38.000,- bij afnemers zou zijn opgehaald. Deze verklaring wijzigt hij in een later verhoor. Hij zegt dan dat een deel van het geld (€ 52.000,-) afkomstig zou zijn van ene [M] uit Italië (Z5 445) en het restant afkomstig is van [S.S.] (een werknemer van [bedrijf 6] ).
De genoemde [M] is in de verklaring van [verdachte] eerst een koerier die het geld in Italië heeft gecollecteerd en daarna in een sealbag bij [verdachte] heeft afgeleverd (Z5 445). Later verklaart [verdachte] echter dat [M] een Italiaanse afnemer is en dat twee andere mannen het geld hebben gebracht (Z5 454). Desgevraagd kan hij niet zeggen hoe [M] verder heet, en evenmin wat het bedrijf is van deze man en wat het adres is. Administratieve vastlegging van de transactie ontbreekt. Enig aanknopingspunt om deze verklaring te kunnen verifiëren, wordt dus niet gegeven.
Gezien het voorgaande wordt de verklaring van [verdachte] bij de politie over de herkomst van het geld als volstrekt ongeloofwaardig ter zijde gesteld.
Nu het hof van oordeel is dat de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, terwijl slechts een volstrekt ongeloofwaardige verklaring voor de (legale) herkomst van het geld is gegeven, acht het hof bewezen dat het bedrag van € 115.817,- van misdrijf afkomstig is.
Geld voorhanden?
Het geld is naar het oordeel van het hof van misdrijf afkomstig, maar kan worden bewezenverklaard dat [verdachte] het geld ook daadwerkelijk voorhanden heeft gehad? In de tenlastelegging is opgenomen het witwassen van vermogensbestanddelen, te weten het verwerven en/of voorhanden hebben en/of overdragen en/of op voorraad hebben van (grote) contante geldbedragen uit misdrijf afkomstig (artikel 420ter/bis Wetboek van Strafrecht). De tenlastelegging is daarmee toegesneden op overtreding van artikel 420bis lid 1 onder b Sr. Niet ten laste is gelegd overtreding van 420bis lid 1 onder a Sr., het verbergen of verhullen van de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding of de verplaatsing van een voorwerp, dan wel het verbergen of verhullen wie de rechthebbende op een voorwerp is of het voorhanden heeft, terwijl hij weet dat het voorwerp – onmiddellijk of middellijk – afkomstig is uit enig misdrijf.
Het hof is van oordeel dat op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting niet kan worden vastgesteld dat [verdachte] het bedrag zelf persoonlijk voorhanden heeft gehad. Het hof ziet op basis van het dossier [verdachte] meer als de persoon die achteraf wordt gebruikt om het inbeslaggenomen geld via zijn verklaringen alsnog van een legale herkomst te voorzien.
Het hof overweegt hieromtrent dat de handelingen van [verdachte] wellicht kunnen dienen om achteraf de criminele herkomst van het inbeslaggenomen geldbedrag te verhullen (art. 420bis lid 1 onder a Sr.),
maar deze handelingen leveren geen significante bijdrage aan het verwerven en/of voorhanden hebben en/of overdragen en/of op voorraad hebben op 26 april 2009 van een (groot) contant geldbedrag dat uit misdrijf afkomstig is (art. 420bis lid 1 onder b Sr.) zoals is tenlastegelegd. Het ‘voorhanden hebben’ van de geldbedragen door de medeverdachten was door de inbeslagname al beëindigd voordat de verdachte ‘ter verhulling’ in beeld kwam.
Geldloper
Hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen geldt ook voor het geldbedrag van € 100.000,- dat op 17 november 2009 in een doos bij [J.M.] is aangetroffen. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting kan niet worden vastgesteld dat [verdachte] voornoemd bedrag heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of op voorraad heeft gehad. Het enkele opnemen van het bedrag in de Iruppu-administratie levert (ook) hier wellicht verhullen van de criminele herkomst van het bedrag op, maar levert geen significante bijdrage aan het verwerven en/of voorhanden hebben en/of overdragen en/of op voorraad hebben van (grote) contante geldbedragen dat uit misdrijf afkomstig is.
De verdachte wordt derhalve vrijgesproken van het medeplegen van het onder feit 2 ten laste gelegde (schuld)witwassen van de twee geldbedragen van €100.000,- (van de Beverwijkse Bazaar en Geldloper).

Vrijspraak criminele organisatie

De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor het deelnemen aan de tenlastegelegde criminele organisatie. Daartoe heeft hij aangevoerd dat verdachte geen aandeel heeft gehad of ondersteuning heeft verleend aan gedragingen die rechtstreeks verband hebben gehouden met het verwezenlijken van het oogmerk van de organisatie.
Door de advocaat-generaal is gerequireerd tot integrale bewezenverklaring van het deelnemen aan een criminele organisatie. Met betrekking tot de motivering heeft hij zich aangesloten bij de bewijsmotivering van de rechtbank, inhoudende dat sprake is geweest van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat een groepering bestaande uit de (mede)verdachte(n) zich over langere periode heeft bezig gehouden met het plegen van witwassen en overtreding van de financiële toezichtwetgeving; deze personen ter voltooiing van deze strafbare feiten zowel onderling als met derden nauw en bewust hebben samengewerkt; dat elk van die verdachten in de totstandkoming van de strafbare feiten een bepaald aandeel heeft gehad en daaruit een bepaalde rolverdeling naar voren komt.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Van een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr is sprake, als is voldaan aan het vereiste van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband van twee of meer personen met een bepaalde organisatiegraad, dat tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Van deelname is sprake als de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteuning biedt aan gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het genoemde oogmerk. Voor strafbare deelname is voldoende dat de betrokkene in zijn algemeenheid, in de zin van voorwaardelijk opzet, weet dat er een organisatie bestaat en dat die organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. Niet is vereist dat een betrokkene enige vorm van opzet heeft gehad op concrete door de criminele organisatie beoogde misdrijven, zolang de betrokkene maar weet dat de organisatie het begaan van misdrijven beoogt. Evenmin is vereist dat de betrokkene daadwerkelijk heeft deelgenomen aan (alle) gepleegde misdrijven, noch dat hij heeft samengewerkt of bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie.
Aan de verdachte is tenlastegelegd – zakelijk weergegeven – dat hij in de periode van 26 april 2009 tot en met 27 januari 2010 heeft leidinggegeven aan een criminele organisatie, bestaande uit hem, [K.A.] , [R.O.] , [A.H.] , [A.S.] en/of [bedrijf] en/of één of meer anderen.
Partiele vrijspraak deelname [A.H.] en [A.S.]
Van deelname aan een crimineel samenwerkingsverband is sprake als de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband. Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen dat [A.H.] tot het samenwerkingsverband behoorde, veeleer komt uit het dossier het beeld naar voren dat [A.H.] iemand was waar zaken/transacties mee werden verricht. Ten aanzien van [A.S.] is het hof niet overtuigd van het feit dat hij wetenschap, ook niet in de vorm van voorwaardelijk opzet heeft van het bestaan van de criminele organisatie en dat die organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft.
Oogmerk plegen van misdrijven
De criminele organisatie had volgens de tenlastelegging - zakelijk weergegeven - het oogmerk tot het plegen van de volgende misdrijven;
a. overtreding van artikel 3 lid 1 de Wet inzake de Geldtransactiekantoren;
b. overtreding van artikel 2:3a van de Wet op het Financieel Toezicht;
c.1. valsheid in geschrift, bestaande uit opmaken en/of vervalsen van facturen en
c.2 valsheid in geschrift, bestaande uit opmaken en/of vervalsen van de (kas)administratie;
d. witwassen.
ad. (a) en (b.) Partiële vrijspraak oogmerk misdrijf Wgt en Wft
Nu medeverdachten [bedrijf] , [K.A.] en [R.O.] bij gelijktijdig uitgesproken arrest worden vrijgesproken van overtredingen van artikel 2:3a van de Wft en artikel 3 lid 1 van de Wgt, kan niet bewezen worden dat de bedoelde organisatie tot oogmerk had het plegen van deze misdrijven.
Ad c1. Partiele vrijspraak valsheid in geschrift valse factuur
Dat de criminele organisatie mede tot oogmerk had het vervaardigen van valse facturen kan eveneens niet worden bewezen. Weliswaar heeft [A.S.] op enig moment een valse factuur opgemaakt, maar het hof is van oordeel dat deze op verzoek van een klant opgemaakte valse factuur onvoldoende is om dit tevens als een van de doelen van de organisatie te beschouwen.
Ad c2. Partiële vrijspraak vervalsen kasadministratie
Dat de criminele organisatie tevens tot oogmerk had het vervalsen van de kasadministratie achtte de rechtbank niet bewezen. De advocaat-generaal heeft bewezenverklaring gevorderd van het vervalsen van de kasadministratie, maar merkt in zijn requisitoir niet veel meer op dan dat het ‘hier witwassen met als dekmantel een reguliere onderneming betreft’ en dat dat ‘in zijn algemeenheid gepaard gaat met valsheid in geschrifte’.
Wat onder ‘de kasadministratie’ moet worden begrepen is in de tenlastelegging niet gepreciseerd. Het dossier bevat zo begrijpt het hof een tweetal ‘kasadministraties’. De door boekhouder [J] bijgehouden officiële kasadministratie van [bedrijf] en de door [verdachte] bijgehouden ‘Irrupu-bestanden’, in de ogen van het Openbaar Ministerie, een soort schaduwboekhouding.
Ten aanzien van de officiële kasadministratie van boekhouder [J] acht het hof de advocaat-generaal aangevoerde argumenten onvoldoende overtuigend. Waar de advocaat-generaal er kennelijk vanuit gaat dat het hier ‘witwassen met als dekmantel een reguliere onderneming betreft’ valt op dat de witgewassen gelden bij [bedrijf] juist
nietin de officiële administratie zijn verwerkt. Hoe het
nietopnemen van de witwasgelden in de administratie kan leiden tot het vervalsen van de officiële kasadministratie van [bedrijf] is door de advocaat-generaal niet uitgewerkt en voor het hof niet duidelijk. Het hof acht dan ook niet bewezen dat het oogmerk van de criminele administratie mede omvatte het valselijk opmaken van de officiële, door [J] bijgehouden, kasadministratie.
Ten aanzien van de ‘Irrupu-bestanden’ overweegt het hof – uitgaande van de stelling van het Openbaar Ministerie dat de Iruppu-bestanden een schaduwboekhouding vormen voor het bijhouden van witwasactiviteiten – als volgt.
Artikel 225 Sr. luidt:
Hij die een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk opmaakt of vervalst, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, wordt als schuldig aan valsheid in geschrift gestraft, met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.
Uit de wetgeschiedenis blijkt dat het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken, het oogmerk van misleiding doelbewustheid met betrekking tot het gebruiken of het doen gebruiken van het valse/vervalste geschrift als echt en onvervalst behelst. Oogmerk van misleiding betekent dat er derden
in het spel moeten zijn, die niet van de valsheid op de hoogte zijn. Het hof acht niet bewezen dat de ‘criminele schaduwboekhouding’ werd bijgehouden teneinde deze tegenover derden te gebruiken. Daarvoor is in het dossier geen enkele aanwijzing aanwezig. Voorzover de Irrupu-bestanden een valsheid bevat met het oogmerk een van de andere deelnemers aan de criminele organisatie te misleiden, kan deze misleiding niet kwalificeren als misdrijf waarop
de criminele organisatiehet oogmerk heeft gehad.
Het hof acht dan ook niet bewezen dat het oogmerk van de criminele organisatie mede omvatte het valselijk opmaken van de Iruppu-bestanden.
Ad. d. Witwassen
In de tenlastelegging is opgenomen dat de criminele organisatie tot doel had het witwassen van vermogensbestanddelen, te weten het verwerven en/of voorhanden hebben en/of overdragen en/of op voorraad hebben van (grote) contante geldbedragen uit misdrijf afkomstig (artikel 420ter/bis Wetboek van Strafrecht). De tenlastelegging is daarmee toegesneden op overtreding van artikel 420bis lid 1 onder b. Niet ten laste is gelegd overtreding van 420bis lid 1 onder a, het verbergen of verhullen van de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding of de verplaatsing van een voorwerp, dan wel het verbergen of verhullen wie de rechthebbende op een voorwerp is of het voorhanden heeft, terwijl hij weet dat het voorwerp – onmiddellijk of middellijk – afkomstig is uit enig misdrijf.
Uit de bewijsmiddelen is in de onderhavige zaak het volgende naar voren gekomen.
Gedurende de periode van – ten minste – 26 april 2009 tot en met 25 januari 2010 heeft een groep mensen rond [bedrijf] zich beziggehouden met witwassen in de zin van het verwerven en voorhanden hebben van contante geldbedragen afkomstig uit enig misdrijf (art. 420bis lid 1 onder b). De organisatie kende een grote mate van (criminele) professionaliteit. Onder de dekmantel van [bedrijf] , (tevens) een legaal telecombedrijf, werden grote sommen geld witgewassen door [K.A.] en [R.O.] .
Er werd door hen in telefoongesprekken gebruik gemaakt van versluierd taalgebruik.
[K.A.] en [R.O.] hadden de feitelijke leiding over [bedrijf] . [K.A.] heeft witwashandelingen uitgevoerd door geld aan te nemen en met behulp van de geldmachine te tellen. Verder stond hij in contact met [A.H.] over de aan- en afvoer van gelden. Ook [R.O.] heeft van misdrijf afkomstige gelden aangenomen en geteld.
Voor beide personen, [K.A.] en [R.O.] en voor [bedrijf] komt het hof tot een bewezenverklaring voor deelname aan een criminele organisatie met als oogmerk het plegen van witwassen.
Partiële vrijspraak leidinggevende rol [K.A.] en [R.O.]
De rechtbank heeft niet overwogen waarom [K.A.] een leidinggevende rol binnen de criminele organisatie heeft vervuld. Het hof is van oordeel dat het enkele feit dat [K.A.] leidinggever van [bedrijf] was, niet automatisch betekent dat hij een leidinggevende rol binnen de criminele organisatie had, ook niet nu [bedrijf] een dekmantel was voor het witwassen van gelden. Het hof is van oordeel dat [bedrijf] , [K.A.] en [R.O.] een criminele organisatie vormden. Onvoldoende is echter vast komen te staan dat [K.A.] binnen deze organisatie meer zeggenschap heeft gehad of andere leden van de organisatie dwingend heeft aangestuurd of gecontroleerd. Het hof zal [K.A.] dan ook vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
De rol van [verdachte] bij Beverwijk en de € 100.000,- van [J.M.]
Het hof is op grond van het handelen van [verdachte] met betrekking tot het geld aangetroffen in Beverwijk in de bestelbus van [bedrijf] , alsmede zijn handelen ten aanzien van de op 17 november 2009 onder [J.M.] in beslag genomen € 100.000,- waarbij in het bij [verdachte] aangetroffen Iruppu bestand als begunstigde van dit geld wordt genoemd [E.G.A.] , een bedrijf van [verdachte] , van oordeel dat [verdachte] na de inbeslagname van de twee geldbedragen een bijdrage heeft geleverd aan het verhullen van de werkelijke aard en herkomst van de in beslag genomen geldbedragen (art. 420bis lid 1 onder a Sr.). Het hof is echter van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijs bevat dat [verdachte] ten aanzien van de twee geldbedragen deze heeft verworven, voorhanden gehad, overdragen of omgezet of van de geldbedragen gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat het voorwerp – onmiddellijk of middellijk – afkomstig is uit enig misdrijf (art. 420bis lid 1 onder b Sr.). Nu artikel 420bis lid 1 onder a Sr. niet in de tenlastelegging is vermeld als een van de misdrijven waarop de organisatie het oogmerk had levert de betrokkenheid van [verdachte] bij deze twee transporten geen strafbare deelname aan de criminele organisatie op.
De rol van [verdachte] ten aanzien van de Irrupu-bestanden
Bij [verdachte] zijn de zogenoemde Iruppu-bestanden aangetroffen. Deze Iruppu-bestanden werden door [J] , de officiële boekhouder van [bedrijf] , niet herkend. Volgens [verbalisant] , ambtenaar van de Belastingdienst, geven de Iruppu-bestanden een reëler beeld van de feitelijke kaspositie van [bedrijf] dan het wekelijkse kasboek. De gelden die tijdens de doorzoeking in de voorraadruimte zijn aangetroffen zijn niet in de Iruppu-bestanden opgenomen.
Verder heeft [verdachte] de bedrijfsstructuur van [bedrijf] opgezet; hij weet heel veel af van de gang van zaken van het bedrijf en hij stemde met [J] de administratieve zaken met betrekking tot [bedrijf] af.
Het hof is van oordeel dat een eventuele rol van de Iruppu-bestanden bij het witwassen van gelden onvoldoende uit het dossier naar voren komt. Niet blijkt dat de bestanden dienden om de witgewassen bedragen een legale herkomst te geven (ex. art. 420bis lid 1 onder a Sr., overigens niet tenlastegelegd), de bestanden werden immers niet aan ‘derden’ ter beschikking gesteld. Ook blijkt niet dat de Iruppu-bestanden dienden als boekhouding voor de contante geldbedragen die werden witgewassen. Het was niet de ‘witwas-administratie’; althans dat komt onvoldoende uit het dossier naar voren. Bij deze stand van zaken acht het hof een strafbare betrokkenheid van [verdachte] bij de criminele organisatie door het bijhouden van de Iruppu-bestanden niet bewezen.
Gelet op het vorengaande acht het hof niet wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] een van de deelnemers was van de criminele organisatie die zich bezig hield met het witwassen van gelden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte onder 1 en 2 het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam,
waarin zitting hadden mr. P. Greve, mr. S. Clement en mr. A.M. van Amsterdam, in tegenwoordigheid van mr. M.C.W. van der Voort, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 december 2017. De oudste raadsheer is buiten staat het arrest mede te ondertekenen.