ECLI:NL:GHAMS:2017:5434

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 september 2017
Publicatiedatum
28 december 2017
Zaaknummer
23-005410-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak medeplegen hennepteelt en veroordeling medeplichtigheid aan hennepteelt

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, A.C., was beschuldigd van medeplegen van hennepteelt, maar het hof heeft hem vrijgesproken van deze beschuldiging. Wel is hij veroordeeld voor medeplichtigheid aan hennepteelt. De zaak betreft een hennepkwekerij die in een gehuurde woning in Zandvoort was opgezet. De verdachte had de woning gehuurd op verzoek van medeverdachten en was regelmatig in de woning aanwezig om deze bewoond te laten lijken. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk behulpzaam was geweest bij de hennepteelt door de woning ter beschikking te stellen en in de woning te verblijven. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, maar het hof heeft de straf in hoger beroep verlaagd naar een taakstraf van 40 uren, met een voorwaardelijke proeftijd van twee jaren. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De uitspraak is gedaan in het kader van de Opiumwet, waarbij de verdachte medeplichtig werd geacht aan het opzettelijk handelen in strijd met de wet.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-005410-13
datum uitspraak: 27 september 2017
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het
vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 2 december 2013 in de strafzaak onder parketnummer
15-740221-11 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
23 december 2015 en 13 september 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1. primair:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 april 2010 tot en met 11 februari 2011 te Zandvoort (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres 2]) een of meermalen een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer zevenhonderdachtenzestig (768), althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
1. subsidiair:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of één of meer anderen op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 april 2010 tot en met 11 februari 2011 te Zandvoort (telkens) tezamen
en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of
bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan
de [adres 2]) een of meermalen een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer zevenhonderdachtenzestig (768), althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, bij welk feit/feiten hij, verdachte, toen aldaar opzettelijk behulpzaam is geweest door toen aldaar de woning aan de [adres 2] te huren en ter beschikking te stellen en/of regelmatig in de woning heeft verbleven om de woning er bewoond uit te doen zien.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte van
het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe aangevoerd dat geen verband bestaat tussen de verdachte en de hennepteelt in de woning aan de [adres 2] te Zandvoort.
Het hof overweegt het volgende.
[verdachte] heeft op 15 februari 2011 bij de politie verklaard [1] dat hem door [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3]) is gevraagd tegen een vergoeding een vrijstaande woning te huren zodat er minder zicht van buren op zou zijn en het huurcontract op zijn naam te zetten. De verdachte [verdachte] heeft vervolgens via funda.nl een aantal vrijstaande woningen geselecteerd en heeft na goedkeuring van [medeverdachte 3] de woning aan de [adres 2] te Zandvoort gehuurd. Verdachte [verdachte] heeft de € 11.000,- borg betaald met geld dat hij van [medeverdachte 3] heeft gekregen. Verdachte [verdachte] moest af en toe in de woning zijn, omdat hij de huurder was en er toch leven moest zijn in die woning. Verdachte [verdachte] zou € 500,- per maand ontvangen en als de opbrengsten hoger zouden zijn, zou hij meer krijgen. Op 14 februari 2011 heeft [verdachte] bij de politie verklaard [2] dat het geld voor de huur door anderen in de woning werd neergelegd, dat hij het vervolgens op zijn rekening stortte en het vervolgens overmaakte. Verdachte [verdachte] sliep ongeveer twee à drie keer per maand in de woning. De verdachte [medeverdachte 3] kwam wel eens bij [verdachte] op bezoek en dan ging hij (het hof begrijpt [medeverdachte 3]) naar boven naar de plantage. [3] Ook heeft de verdachte [verdachte] verklaard dat [medeverdachte 3] ([medeverdachte 3]) hem heeft gevraagd als er iets gebeurde de schuld op zich te nemen, de verdachte [verdachte] zou dan twee à drie dagen vastzitten. [4] Gelet op voornoemde citaten uit de verklaring van de verdachte [verdachte] kan worden geconcludeerd dat de verdachte [verdachte] er op de hoogte van was dat het van meet af aan de bedoeling was in het gehuurde pand een hennepkwekerij in te richten.
R.M. [medeverdachte 5] heeft bij de politie verklaard [5] dat hij samen [medeverdachte 1], [medeverdachte 3], [medeverdachte 2] en [verdachte] de kwekerij heeft opgezet en dat verdachte [verdachte] de schuld op zich zou nemen. [6] Tijdens zijn verhoor als getuige bij de raadsheer-commissaris verklaart [medeverdachte 5]: “Wij zijn vanaf begin van de huurovereenkomst meteen begonnen. (…) Wij hebben eigenlijk met z’n alleen (het hof begrijpt: allen) gebouwd. [medeverdachte 1] deed mee met bouwen, [medeverdachte 3] … was er … vanaf het begin bij. [medeverdachte 2] … was er … vanaf het begin bij. [verdachte] heeft niet meegeholpen met bouwen. Hij was eigenlijk alleen voor het op naam zetten van de huurovereenkomst. (…) Er zijn geen andere mensen bij betrokken dan [medeverdachte 2], [medeverdachte 3], [medeverdachte 1], [verdachte] en ik.”
De hierboven aangehaalde verklaringen van [medeverdachte 5] vinden onder meer steun in de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 3] bij de politie, inhoudende dat ze nadat ze de woning hadden met zijn vijven in de woning zijn geweest. [7] De verdachte [medeverdachte 2] heeft bij de politie verklaard dat hij bij de hennepkwekerij betrokken was en dat zijn rol dezelfde is als van die anderen (het hof begrijpt: de verdachten [medeverdachte 3], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5]). [8]
Het hof acht op grond van (onder meer) bovengenoemde verklaringen bewezen dat de verdachten [medeverdachte 3], [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] het tenlastegelegde tezamen en in vereniging met [medeverdachte 5] hebben gepleegd en dat zij vanaf het begin bij de hennepkwekerij betrokken zijn geweest. Het hof acht niet bewezen
dat verdachte [verdachte] als medepleger betrokken is bij de hennepkwekerij. Wel is het hof van
oordeel dat de verdachte [verdachte] daarbij opzettelijk behulpzaam is geweest door de woning aan
de [adres 2] te huren en regelmatig in de woning te verblijven.
Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en één of meer anderen in de periode van 1 april 2010 tot en met 11 februari 2011 te Zandvoort telkens tezamen en in vereniging met anderen telkens opzettelijk hebben geteeld en bereid en bewerkt en verwerkt, opzettelijk aanwezig hebben gehad in een pand aan de [adres 2] meermalen een groot aantal hennepplanten, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, bij welk feit hij, verdachte, toen aldaar opzettelijk behulpzaam is geweest door toen aldaar de woning aan de [adres 2] te huren en ter beschikking te stellen en regelmatig in de woning heeft verbleven om de woning er bewoond uit te doen zien.
Hetgeen subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
medeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod,
meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft – rekening houdend met een overschrijding van de redelijke termijn – gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van twee jaren wordt opgelegd.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw van de verdachte naar voren gebracht dat de verdachte op korte termijn naar de Filipijnen zal emigreren. Desondanks zal hij Nederland niet volledig de rug toekeren en acht zij, gelet op de te verwachten duur van een eventueel op te leggen taakstraf, het uitvoeren van een taakstraf door de verdachte mogelijk.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte, alsook een schending van de redelijke termijn.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplichtigheid van het telen, bereiden, verwerken, bewerken en aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennep. Met zijn handelen heeft de verdachte een bijdrage geleverd aan het in stand houden van het illegale drugscircuit. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij zich heeft laten leiden door puur geldelijk gewin en dat hij eraan voorbij is
gegaan dat de handel in en het gebruik van softdrugs grote maatschappelijke problemen met zich brengt, zoals gezondheidsschade voor de gebruikers, sociale overlast en verhoogd brandgevaar door het (al dan niet illegaal) aan- en omleggen van elektriciteitsleidingen.
Ten aanzien van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) overweegt het hof als volgt. Op 5 december 2013 is namens de verdachte hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank van 2 december 2013. Heden op 27 september 2017 wijst het hof arrest. Het hof stelt vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid EVRM zodoende is geschonden en dat deze overschrijding in de straf dient te worden gedisconteerd.
Het hof acht in beginsel een taakstaf van 60 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren passend, waarbij het hof acht heeft geslagen op hetgeen door de raadsvrouw ter terechtzitting in hoger beroep omtrent de persoonlijke omstandigheden van de verdachte naar voren is gebracht, de ouderdom van het feit en het gegeven dat de verdachte een first offender is. Rekening houdend met de geconstateerde termijnoverschrijving acht het hof het passend en geboden aan de verdachte een geheel voorwaardelijke taakstraf van 40 uren met een proeftijd van twee jaren op te leggen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 48 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in
artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. S. Clement, mr. P. Greve en mr. R. Kuiper, in tegenwoordigheid van mr. M.M.C. Glismeijer, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 september 2017.
Mr. P. Greve is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van verhoor verdachte A.C. [verdachte] met nummer PL1247 2011014208-42, op 15 februari 2011 opgemaakt door verbalisanten M.A.A. de Groot en A.J. Pals, doorgenummerde dossierpagina 137-138.
2.Proces-verbaal van verhoor verdachte A.C. [verdachte] met nummer PL1247 2011014208-36, op 14 februari 2011 opgemaakt door verbalisanten A.J. Pals en L.E.W. Hoogewerf, doorgenummerde dossierpagina 123 e.v.
3.Proces-verbaal van verhoor verdachte A.C. [verdachte] met nummer PL1247 2011014208-47, op 16 februari 2011 opgemaakt door verbalisanten M.A.A. de Groot en A.J. Pals, doorgenummerde dossierpagina 144.
4.Proces-verbaal van verhoor verdachte A.C. [verdachte] met nummer PL1247 2011014208-42, op 15 februari 2011 opgemaakt door verbalisanten M.A.A. de Groot en A.J. Pals, doorgenummerde dossierpagina 141.
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte R.M. [medeverdachte 5] met nummer PL1247 2011014208-11, op 13 februari 2011 opgemaakt door verbalisanten M.A.A. de Groot en F.I.O. Horvath, doorgenummerde dossierpagina 60.
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte R.M. [medeverdachte 5] met nummer PL1247 2011014208-11, op 13 februari 2011 opgemaakt door verbalisanten M.A.A. de Groot en F.I.O. Horvath, doorgenummerde dossierpagina 62.
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte F. [medeverdachte 3] met nummer PL1247 2011014208-44, op 16 februari 2011 opgemaakt door verbalisanten M.A.A. de Groot en A.J. Pals, doorgenummerde dossierpagina 85.
8.Proces-verbaal van verhoor verdachte J.L. [medeverdachte 2] met nummer PL1247 2011014208-46, op 16 februari 2011 opgemaakt door verbalisanten L.E.W. Hoogewerf en F.I.O. Horvath, doorgenummerde dossierpagina 106.