ECLI:NL:GHAMS:2017:5591

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 april 2017
Publicatiedatum
19 maart 2018
Zaaknummer
23-004000-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor winkeldiefstal met ISD-maatregel

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de rechtbank Amsterdam voor winkeldiefstal. De verdachte, geboren in 1979 en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zaanstad, was beschuldigd van het stelen van een zonnebril ter waarde van 300 euro uit een winkel in Amsterdam op 4 juli 2016. De rechtbank had eerder een ISD-maatregel opgelegd, die het hof in stand hield. Tijdens de zitting in hoger beroep op 21 maart 2017 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdachte en zijn raadsvrouw gehoord. De verdachte ontkende de diefstal en stelde dat hij de zonnebril wilde betalen. Het hof oordeelde echter dat de verdachte de zonnebril met opzet had weggenomen en dat zijn alternatieve scenario ongeloofwaardig was. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank om proceseconomische redenen, maar bevestigde de bewezenverklaring van de diefstal en de oplegging van de ISD-maatregel. Het hof overwoog dat de verdachte eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten en dat er een hoog recidiverisico bestond. De ISD-maatregel werd opgelegd voor de duur van twee jaren, waarbij het hof benadrukte dat de veiligheid van personen en goederen in het geding was. De beslissing is genomen in het kader van de artikelen 38m, 38p, en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004000-16
datum uitspraak: 4 april 2017
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 27 oktober 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-741139-16 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979,
adres: [adres 1],
ter terechtzitting opgegeven verblijfsadres: [adres 2],
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Zaanstad te Westzaan.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
21 maart 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 04 juli 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een zonnebril (merk Bulgari, waarde 300 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan winkelbedrijf [bedrijf 1] en/of de [bedrijf 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, zulks terwijl tijdens het plegen van voornoemd misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een eerdere veroordeling van de verdachte/schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf, dat in kracht van gewijsde is gegaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd om proceseconomische redenen.
Bewijsmiddelen
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en de omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze hierna zijn weergegeven.

1. De verklaring van de verdachte, afgelegd bij de rechter-commissaris op 7 juli 2016.

Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik ben naar de winkel gegaan (het hof begrijpt: naar [bedrijf 1] te Amsterdam op 4 juli 2016). Ik heb de bril bij me gestoken.

2. Een geschrift, te weten een aangifteformulier winkeldiefstal bij de onderneming Magazijn [bedrijf 1], gevestigd te Amsterdam (adres: [adres 3]), van 4 juli 2016, met als bijlage een kassabon (doorgenummerde pag. 3-5).

Dit geschrift houdt onder meer in als verklaring van [getuige], zakelijk weergegeven:
Op 4 juli 2016 bevond ik mij bij de ingang van [bedrijf 1]. Ik zag dat, naar later bleek, [verdachte] de winkel betrad. Ik zag dat hij zich richting de [bedrijf 2] begaf. Vervolgens kreeg ik de melding van een persoon van de [bedrijf 2] dat [verdachte] erg lastig was en dames lastig viel. Vervolgens heb ik hem verzocht de winkel te verlaten. Toen [verdachte] met mij meeliep haalde hij een zonnebril, afkomstig van de [bedrijf 2], uit zijn rechter jaszak. Ik zag dat het beveiligingslabel was verwijderd. [verdachte] haalde het beveiligingslabel uit zijn jaszak. Bij [verdachte] werd aangetroffen: 1x Bulgari zonnebril. Totale verkoopwaarde: € 300,-. Aan niemand is toestemming verleend om het goed, welke de onderneming in eigendom toebehoort, weg te nemen en zich zonder betaling toe te eigenen.

3. De verklaring van getuige [getuige], afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 21 maart 2017.

Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik ben werkzaam als beveiliger bij [bedrijf 1]. Ik heb [verdachte] op 4 juli 2016 in [bedrijf 1] te Amsterdam aangehouden. De zonnebril van de [bedrijf 2] had de verdachte in zijn rechterjaszak, volledig aan het zicht onttrokken. Hij haalde de bril uit zijn jaszak. Ik heb hem gevraagd om mee te lopen en beneden haalde hij de beveiliging uit zijn jaszak. Het beveiligingslabel is vastgedraaid op een pootje. Je moet echt kracht zetten om de beveiliging van de bril te verwijderen.

4. Een geschrift, zijnde een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 6 maart 2017 betreffende de verdachte.

Dit geschrift houdt onder meer de volgende veroordelingen in, zakelijk weergegeven:
Datum beslissing: 4 februari 2013 Gerechtshof Amsterdam
Feit 1: art. 311 lid 1 ahf /sub 4 Wetboek van Strafrecht
Kwalificatie: diefstal door twee of meer verenigde personen
Beslissing tav feit 1: 1 weken gevangenisstraf (
het hof begrijpt: 1 week gevangenisstraf)
Status: onherroepelijk 24 september 2013
Datum beslissing: 26 maart 2012 politierechter Amsterdam
Feit 1: art. 310 Wetboek van Strafrecht
Kwalificatie: diefstal
Maat. klassif.: winkeldiefstal
Beslissing tav Feit 1: 16 dagen gevangenisstraf waarvan 14 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, volledig tenuitvoergelegd bij 13-741300-13
Status: onherroepelijk 26 maart 2012

Bewijsoverwegingen

De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat voor een bewezenverklaring van de diefstal van de zonnebril, zodat de verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken. De raadsvrouw heeft daartoe onder meer aangevoerd dat de verdachte de zonnebril wilde betalen en dat de beveiliging spontaan van de zonnebril was afgegaan.
Het hof overweegt als volgt.
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen stelt het hof vast dat de verdachte zich in [bedrijf 1] bevond en daar een van de (zich daar bevindende) [bedrijf 2] afkomstige zonnebril aan het zicht heeft onttrokken door deze in zijn jaszak te stoppen. Onderweg naar de onderzoeksruimte heeft de verdachte vervolgens ook het beveiligingslabel van die bril uit zijn zak gehaald. Het kost kracht om een dergelijk beveiligingslabel van een zonnebril af te krijgen.
Gelet op deze feiten en omstandigheden is het hof met de rechtbank van oordeel dat de verdachte, door een - van de beveiliging ontdane - zonnebril volledig aan het zicht te onttrekken door deze in zijn jaszak te stoppen, als heer en meester over deze bril heeft beschikt en er aldus sprake is van een voltooide diefstal.
Het alternatieve scenario van de verdachte dat het beveiligingslabel spontaan is losgeraakt terwijl de bril in zijn jaszak zat en dat hij bedoelde bril (nog) wilde afrekenen, stelt het hof, eveneens gelet op de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden, als ongeloofwaardig ter zijde.
Het hiervoor vermelde bewijsmiddel onder 4, voor zover het een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5° van het Wetboek van Strafvordering betreft, is slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 4 juli 2016 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een zonnebril, merk Bulgari, waarde 300 euro, toebehorende aan winkelbedrijf [bedrijf 1], zulks terwijl tijdens het plegen van voornoemd misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een eerdere veroordeling van de verdachte tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf, dat in kracht van gewijsde is gegaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal, zulks terwijl tijdens het plegen van voornoemd misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van verdachte tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk delict in kracht van gewijsde is gegaan.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van maatregel

De rechtbank Amsterdam heeft aan de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) voor de duur van twee jaren opgelegd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat aan de verdachte dezelfde maatregel zal worden opgelegd als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep primair verzocht om, bij een eventuele bewezenverklaring, aan de verdachte een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest, gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om een geheel voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen, omdat een onvoorwaardelijke ISD-maatregel in strijd is met het ultimum remedium-beginsel. Meest subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van maximaal twee jaren met aftrek van het voorarrest, nu de verdachte in beginsel niet bereid is mee te werken aan een ISD-traject.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstal. Dit is een ergerlijk feit dat voor de benadeelde veel hinder oplevert. Tevens heeft de verdachte, door aldus te handelen, inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van de winkelier, terwijl het bovendien een relatief duur goed betrof.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 6 maart 2017 is hij eerder voor soortgelijke feiten onherroepelijk veroordeeld, hetgeen in zijn nadeel weegt.
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van:
  • het reclasseringsadvies (beknopt) van Inforsa van 3 april 2015, opgemaakt door reclasseringswerker [naam 1];
  • het reclasseringsadvies (beknopt) van Inforsa van 5 juli 2016, opgemaakt door reclasseringswerker [naam 2];
  • een brief van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie met betrekking tot een ISD trajectconsult van 14 juli 2016, opgemaakt door psychiater
[naam 3];
  • het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 7 oktober 2016, opgemaakt door reclasseringswerker B. Visser;
  • het reclasseringsadvies (beknopt) zonder diagnose-instrument van Reclassering Nederland van
6 maart 2017, opgemaakt door reclasseringswerker [naam 4].
In de hiervoor genoemde brief van de psychiater van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie van 14 juli 2016 is vermeld dat er met betrekking tot de verdachte aanwijzingen zijn voor verslavingsproblematiek en persoonlijkheidsproblematiek en dat er geen
contra-indicatie voor de ISD-maatregel bestaat.
Het hof neemt over de zakelijke weergave van de rechtbank van het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 7 oktober 2016, opgemaakt door reclasseringswerker B. Visser:
“Bij verdachte is sprake van alcoholmisbruik en hij komt veelvuldig in aanraking met politie en justitie. Hij is bekend met zowel vermogens- en agressie/geweldsdelicten als overlastgevend gedrag. Dit gedrag lijkt veelal te ontstaan als verdachte onder invloed van alcohol is. Over zijn emotioneel welzijn en functioneren bestaan grote zorgen. Pogingen vanuit diverse partijen (reclassering, Top 600, WPI, huisarts) om de nodige diagnostiek, (verslavings-)zorg en praktische begeleiding en hulpverlening op te starten zijn tot op heden vanwege zijn afwerende houding niet of onvoldoende gelukt. Verdachte lijkt in vrijwillig kader wel enige hulp te accepteren, maar alleen als dit gericht is op huisvesting, inkomen en dagbesteding. Dit is echter onvoldoende om werkelijk aan gedragsverandering en recidivevermindering te komen. Verdachte beschikt over onvoldoende zelfinzicht, probleembesef en vaardigheden om zelfstandig zijn leven op orde te brengen. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog. Criminogene factoren zijn het ontbreken van stabiele huisvesting, het ontbreken van een zinvolle dagbesteding en het middelengebruik van verdachte. Daarnaast is sprake van een patroon van antisociale gedragingen. Er zijn geen aanknopingspunten noch enige bereidwilligheid geconstateerd bij verdachte voor gedragsverandering, waardoor een reële kans op recidivevermindering door gedragsinterventies en/of een behandeling in een ambulant kader niet aanwezig lijkt. Verdachte is een zorgmijder die geruime tijd geweigerd heeft om met de reclassering in gesprek te gaan en zich in het verleden jegens hen dreigend heeft uitgelaten. Gezien het aanhoudende delictpatroon, de forse problematiek en het ontbreken van elke motivatie om de noodzakelijk (verslavings-)zorg en behandeltrajecten te ondergaan ziet de reclassering geen andere optie dan de ISD-maatregel. De reclassering acht een gesloten kader noodzakelijk zodat een traject tot gedragsverandering een redelijke kans van slagen heeft. In het kader van een ISD-maatregelen kan de nodige diagnostiek worden verricht en een passend plan van aanpak worden opgesteld.”
In het reclasseringsadvies van 6 maart 2017 heeft de reclasseringswerker [naam 4] het ISD-advies zoals verwoord in het advies van 7 oktober 2016 bevestigd en ook de reclasseringswerker [naam 5] heeft op de terechtzitting in hoger beroep - na samenspraak met vernoemde Pruis - verklaard dat het ISD-advies onverkort gehandhaafd blijft.
Het hof kan zich met de bovengenoemde conclusie verenigen en maakt deze tot de zijne.
Het hof stelt, met de rechtbank, vast dat ten aanzien van het bewezen verklaarde feit aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van een ISD-maatregel stelt. Ten aanzien van het bewezen verklaarde feit is voorlopige hechtenis toegelaten. Blijkens het uittreksel Justitiële Documentatie van 6 maart 2017 is de verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan het bewezen verklaarde feit meer dan drie keer wegens een misdrijf onherroepelijk veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl het bewezen verklaarde feit is begaan na de tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde reclasseringsadviezen, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door de verdachte begane soortgelijke feiten.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat in deze zaak geen lichtere of alternatieve sanctie meer voorhanden is waarmee het recidivegevaar voldoende kan worden ondervangen. Uit voornoemde reclasseringsadviezen blijkt dat hulp in een ambulant kader weliswaar niet van de grond is gekomen, maar dat dit de afgelopen jaren wel door verschillende personen (huisarts, reclassering, PWI) is geprobeerd. De verdachte heeft van 2012 tot 2015 onder toezicht gestaan van de JVz reclassering, welk toezicht een uiterst moeizaam verloop heeft gehad en uiteindelijk negatief retour is gezonden aan justitie. Op 2 april 2014 heeft de verdachte een intakegesprek gehad bij ‘De Wending’, een verslavingskliniek van het Leger des Heils in Ugchelen. De verdachte liet enkele dagen na dit gesprek weten dat hij niet naar deze instelling zou gaan, omdat hij niet in een gehucht wilde zitten. Daarop heeft de reclassering toen besloten de aanmelding voor klinische opname stop te zetten. In de rapporten van 5 juli 2016,
7 oktober 2016 en 6 maart 2017 is voorts verwoord dat de reclassering geen mogelijkheden ziet de verdachte in een kader met bijzondere voorwaarden te behandelen, onder meer omdat de verdachte wegens gebrek aan enig inzicht, motivatie en de stellige ontkenning van problematiek niet geaccepteerd zal worden voor klinische opname.
Het hof is van oordeel dat de veiligheid van personen of goederen onvoldoende kan worden gewaarborgd binnen het kader van een voorwaardelijke ISD-maatregel en overweegt daartoe, met de rechtbank, dat gelet op het aanhoudende delictpatroon, het langdurige alcoholmisbruik en gezien het advies van de reclassering een klinische behandeling binnen het kader van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel passend en geboden is. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 4 juli 2016 [PL1300-2016144799-6] blijkt dat verdachte ook bij zijn aanhouding agressief en onder invloed was. Zoals al blijkt uit het overwogene met betrekking tot eventuele lichtere of alternatieve sancties hebben eerdere pogingen door diverse partijen om de nodige diagnostiek, (verslavings-)zorg, praktische begeleiding en hulpverlening op te starten tot op heden het recidiverisico niet kunnen verminderen en hebben deze niet geleid tot langdurige abstinentie van alcohol en gedragsverandering. De verdachte lijkt alleen enige hulp te accepteren indien dit is gericht op huisvesting, inkomen en dagbesteding. Het hof zal de advocaat-generaal daarom volgen in zijn vordering.
Om de beëindiging van de recidive van de verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Derhalve zal het hof de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38p, en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Legt op de
maatregel tot plaatsing van de verdachte in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaren.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. A.E. Kleene-Krom en mr. S. Bek, in tegenwoordigheid van
mr. G.G. Gielen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
4 april 2017.