ECLI:NL:GHAMS:2017:5636

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 september 2017
Publicatiedatum
20 april 2018
Zaaknummer
23-001230-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering door zorgverlener met aanzienlijke geldbedragen van kwetsbare zorgbehoevenden

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1964, was in eerste aanleg vrijgesproken van meerdere tenlastegelegde feiten, maar heeft in hoger beroep een onbeperkt beroep ingesteld, ook tegen de vrijspraak. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering van aanzienlijke geldbedragen, toebehorende aan kwetsbare zorgbehoevenden, door zonder zorg te verlenen geld van hun bankrekeningen over te maken naar haar eigen rekeningen. De verdachte had toegang tot de bankrekeningen van de slachtoffers door hen te vragen om hun bankpassen en pincode, onder het voorwendsel van zorgverlening. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 80 uren. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die rechtstreeks schade hebben geleden door de verduistering. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partijen toegewezen tot de bedragen die zij hebben geleden, maar heeft voor het overige de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, die alleen bij de burgerlijke rechter kunnen worden ingediend.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001230-16
datum uitspraak: 5 september 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 22 maart 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-676595-11 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1964,
adres: [adres].

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan haar onder 2, 3 en 4 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte dan ook niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 22 augustus 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd, voor zover in hoger beroep nog aan de orde, dat:
feit 1 primair:zij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 01 januari 2010 tot en met 23 maart 2012 te Amsterdam Zuidoost, gemeente Amsterdam, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een of meer geldbedrag(en) ((in totaal) (ongeveer) 4000 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of een of meer geldbedrag(en) ((in totaal) (ongeveer) 19.480,63 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of een of meer geldbedrag(en) ((in totaal) (ongeveer) 3160 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), welk(e) geld en/of goed(eren) verdachte en/of haar mededader(s) (telkens) anders dan door misdrijf, te weten als houder(s) (door middel het voorhanden hebben van de bankpas(sen) en/of de pincode(s) en/of de tancode(s) en/of het beheren van de bankrekeningen van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 4]), onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft/hebben toegeëigend;
feit 1 subsidiair:zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 september 2010 tot en met 23 maart 2012 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door één of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 4] en/of ING bank en/of ABN AMRO bank heeft bewogen tot de afgifte van één of meer (giraal) geldbedrag(en) (tot een geldbedrag van (ongeveer) 26.640 euro), in elk geval van enig goed, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid een pinpas op naam van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 4] in (een) betaalautoma(a)t(en) ingebracht, en de aan de rechtmatige houder van die betaalpas opgegeven (geheime) pincode ingetoetst en/of middels internetbankieren één of meer (giraal) geldbedrag(en) heeft/hebben overgemaakt van de rekening van bovenomschreven perso(o)n(en) naar de rekening van verdachte en/of haar mededader(s) waardoor die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 4] en/of ING abnk en/of ABN AMRO bank werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bespreking van in hoger beroep gevoerde verweren

De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verklaringen van [slachtoffer 1] onderling tegenstrijdig en incoherent zijn, zodat deze onbruikbaar zijn voor het bewijs. De verklaringen vinden voorts onvoldoende steun in de overige bewijsmiddelen. Daarnaast blijkt dat de verdachte daadwerkelijk zorg heeft verleend aan [slachtoffer 1]. Met betrekking tot [slachtoffer 2] geldt dat de verdachte nimmer doelbewust gelden heeft overgemaakt op haar rekening. De verdachte was in opleiding bij de medeverdachte [medeverdachte] en heeft gehandeld op basis van de adviezen en opdrachten van [medeverdachte]. [slachtoffer 4] heeft innerlijk tegenstrijdig en incoherent verklaard, zodat ook haar verklaringen onbruikbaar zijn voor het bewijs, aldus de raadsman.
Het hof ziet onvoldoende aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de verklaringen van de aangevers, inhoudende dat de verdachte – zonder dat daar zorg tegenover stond – geldbedragen van hun bankrekeningen heeft overgemaakt. De verklaringen van de aangevers vinden voldoende steun in de overige bewijsmiddelen. De verdachte heeft ten aanzien van [slachtoffer 2] bij de politie zelf verklaard dat zij geld van zijn rekening heeft gehaald, terwijl zij daar geen recht op had. De verdachte heeft voorts geen zorgfacturen of andere administratie die haar verklaring kunnen ondersteunen overgelegd. De door haar gestelde toedracht is niet aannemelijk geworden. De verweren worden verworpen.
De verdachte heeft samen met aangevers persoonsgebonden budgetten aangevraagd, terwijl zij zorg in het vooruitzicht had gesteld. Daarbij kreeg zij van aangevers te goeder trouw een bankpasje en tancodes, behorende bij de bankrekeningen van aangevers. Onder die omstandigheden kon zij over de banksaldi beschikken en had zij deze anders dan door misdrijf onder zich. Vervolgens heeft zij geldbedragen van die banksaldi opgenomen en overgeschreven naar een eigen bankrekening en een bankrekening van haar bedrijf, zonder dat de zorg waarvoor de budgetten waren verstrekt ook daadwerkelijk of in voldoende mate was verleend. Door zo te handelen heeft zij zich de geldbedragen wederrechtelijk toegeëigend.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1 primair:zij op tijdstippen gelegen in de periode van 1 januari 2010 tot en met 23 maart 2012 te Amsterdam opzettelijk geldbedragen (in totaal 2.480,00 euro), toebehorende aan [slachtoffer 1] en geldbedragen (in totaal 19.480,63 euro), toebehorende aan [slachtoffer 2] en geldbedragen (in totaal 3160 euro), toebehorende aan [slachtoffer 4], welk geld verdachte anders dan door misdrijf, te weten als houder (door middel van het voorhanden hebben van de bankpassen en/of de tancodes van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4]), onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Hetgeen onder 1 primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, die na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
verduistering, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen en maatregelen

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en meewerken aan diagnostiek en een eventueel daaruit voorkomende behandeling bij de ambulante polikliniek Inforsa. Daarnaast is de verdachte een taakstraf van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis opgelegd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren met bijzondere voorwaarden – een meldplicht en een ambulante behandeling – en een taakstraf van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis. Daarnaast heeft de advocaat-generaal een beroepsverbod in de zorg gevorderd voor de duur van 2 jaren.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht, bij een bewezenverklaring, een geheel voorwaardelijke straf op te leggen. Daarnaast heeft de raadsman verzocht de verdachte geen beroepsverbod op te leggen, omdat de verdachte slechts dit beroep kan uitoefenen en zij haar werkzaamheden thans op een juiste wijze uitoefent.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verduistering van aanzienlijke geldbedragen. Zij heeft, zonder dat daar zorg tegenover stond, geld van de bankrekeningen van zeer kwetsbare zorgbehoevenden overgemaakt naar rekeningen van zichzelf of bekenden. De verdachte heeft door haar handelen het vertrouwen dat deze zorgbehoevenden in haar stelden op ernstige wijze beschaamd en heeft hen financiële schade toegebracht. Tevens heeft zij misbruik gemaakt van het zorgstelsel.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 10 augustus 2017 is zij niet eerder strafrechtelijk onherroepelijk veroordeeld.
Er is geruime tijd verstreken nadat de strafbare feiten aan het licht zijn gekomen. Gelet op de ernst van de feiten, zou oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zijn aangewezen. Gelet op het tijdsverloop zal het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf echter achterwege laten.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf van na te melden duur passend en geboden. Het hof zal geen beroepsverbod als bijzondere voorwaarde opleggen. Weliswaar heeft de verdachte het bewezenverklaarde begaan in de uitoefening van haar beroep, maar het beroep van zorgverlener kan ook worden uitgeoefend zonder betrokkenheid bij het aanvragen van een financiering daarvoor. Het hof is van oordeel dat van de opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf thans een voldoende prikkel uitgaat om te bewerkstelligen dat de verdachte niet nogmaals gelijke of soortgelijke feiten zal plegen.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.601,77. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 3.160,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
De benadeelde partij heeft verzocht om de schadevergoedingsmaatregel ook op te leggen ten aanzien van de kosten van rechtsbijstand. Het hof volgt de benadeelde partij daarin niet.
Gelet op de uitspraak van de Hoge Raad van 16 mei 2017 (ECLI:NL:2017:890) komt voor toewijzing van een vordering tot schadevergoeding alleen die schade in aanmerking die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit. De kosten van rechtsbijstand zijn niet als zodanige rechtstreekse schade aan te merken. Het voorgaande brengt mee dat dergelijke kosten ook niet in aanmerking kunnen worden genomen bij de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel die is voorzien in artikel 36f, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De kosten kunnen wel afzonderlijk voor vergoeding in aanmerking komen.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 23.880,93. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 19.955,63. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 13.383,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.480,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
De benadeelde partij heeft verzocht om de schadevergoedingsmaatregel ook op te leggen ten aanzien van de advocatenkosten. Het hof volgt de benadeelde partij, zoals hiervoor met betrekking tot de benadeelde partij [slachtoffer 2] al is toegelicht, daarin niet.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 36f, 57 en 321 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich op uitnodiging van de Reclassering Nederland meldt bij de Reclassering Nederland op het adres Wibautstraat 12 te Amsterdam en zich gedurende de proeftijd zo frequent blijft melden als de Reclassering noodzakelijk acht en zich gedurende de proeftijd houdt aan de aanwijzingen die de Reclassering haar geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde, ter begeleiding bij en ter controle op de naleving van de bijzondere voorwaarden;
  • meewerkt aan diagnostiek en eventueel hieruit voorkomende ambulante behandeling bij de polikliniek Inforsa of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die haar in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
Geeft aan genoemde instelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: ‘4.00 STK Doos - 4814636 4 dozen admi’.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij W. Boutzakht ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 3.160,00 (drieduizend honderdzestig euro) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 24 juni 2011 tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 4], ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 3.160,00 (drieduizend honderdzestig euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
41 (eenenveertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 24 juni 2011 tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 19.955,63 (negentienduizend negenhonderdvijfenvijftig euro en drieënzestig cent) bestaande uit € 19.480,63 (negentienduizend vierhonderdtachtig euro en drieënzestig cent) materiële schade en € 475,00 (vierhonderdvijfenzeventig euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 29 april 2011 tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 29 april 2011 tot aan de dag der voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2], ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 19.955,63 (negentienduizend negenhonderdvijfenvijftig euro en drieënzestig cent) bestaande uit € 19.480,63 (negentienduizend vierhonderdtachtig euro en drieënzestig cent) materiële schade en € 475,00 (vierhonderdvijfenzeventig euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
134 (honderdvierendertig) dagen hechtenis, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald en met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 29 april 2011 tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 29 april 2011 tot aan de dag der voldoening.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.480,00 (tweeduizend vierhonderdtachtig euro) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 25 maart 2011 tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
653,04 (zeshonderddrieënvijftig euro en veertig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1], ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.480,00 (tweeduizend vierhonderdtachtig euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
34 (vierendertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 25 maart 2011 tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.A.M. Hoek, mr. P.C. Römer en mr. R.P. den Otter, in tegenwoordigheid van mr. G.G. Gielen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 5 september 2017.