ECLI:NL:GHAMS:2017:862
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- A.R. Sturhoofd
- M.F.G.H. Beckers
- W.K. van Duren
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van een zoon in hoger beroep na overlijden van zijn moeder met betrekking tot bewind en mentorschap
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van appellant, de zoon van de rechthebbende, in zijn hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had op 22 juli 2016 de goederen van de moeder van appellant onder bewind gesteld en een mentorschap ingesteld. Appellant is op 9 september 2016 in hoger beroep gekomen, maar de rechthebbende is op 24 oktober 2016 overleden. Het hof heeft op 14 maart 2017 geoordeeld dat appellant niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep. Het hof overweegt dat het bewind en het mentorschap van rechtswege zijn geëindigd door de dood van de rechthebbende, en dat appellant geen voldoende concreet belang meer heeft bij de beoordeling van zijn verzoek. Appellant stelt dat hij nog belang heeft bij een inhoudelijke behandeling om de gang van zaken rond de opname en behandeling van zijn moeder aan de kaak te stellen, maar het hof oordeelt dat dit geen rechtsgevolg heeft dat relevant is voor de beoordeling van de gronden voor bewind en mentorschap. Het hof concludeert dat appellant onvoldoende heeft onderbouwd dat hij financieel of emotioneel belang heeft bij de beoordeling van de bestreden beschikking, en verklaart hem derhalve niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep.