In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 17 maart 2017 uitspraak gedaan over een verzoek tot schadevergoeding uit 's Rijks kas door de appellant, die niet-ontvankelijk was verklaard in zijn verzoek tot overlevering aan Frankrijk. De appellant, geboren in voormalig Joegoslavië en thans woonachtig in Servië, had kosten gemaakt voor rechtsbijstand in verband met een overleveringszaak. De rechtbank had eerder de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot overlevering, omdat de benodigde toestemming van de Belgische autoriteiten ontbrak. Het hof oordeelde dat er geen mogelijkheid bestond om schadevergoeding toe te kennen, omdat er geen sprake was van een weigering zoals vereist door artikel 67 van de Overleveringswet (OLW). De advocaat van de appellant betoogde dat de Nederlandse autoriteiten een verwijt kon worden gemaakt, maar het hof volgde deze redenering niet. Het hof heeft wel een vergoeding van € 830,00 toegekend voor de kosten van rechtsbijstand voor het opstellen en indienen van het verzoekschrift, maar verklaarde de appellant voor het overige niet-ontvankelijk. De uitspraak benadrukt de strikte voorwaarden waaronder schadevergoeding kan worden toegekend in het kader van de OLW.