ECLI:NL:GHAMS:2018:1012

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 maart 2018
Publicatiedatum
28 maart 2018
Zaaknummer
23-003900-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vorderingen van benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel wegens gebrek aan causaal verband

Op 23 maart 2018 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 25 oktober 2017. De zaak betreft een verdachte die is veroordeeld voor gewoonteheling, met een gevangenisstraf van 24 maanden. In hoger beroep zijn vorderingen van benadeelde partijen aan de orde, die schadevergoeding eisen voor geleden schade als gevolg van diefstal. Het hof heeft vastgesteld dat er geen causaal verband bestaat tussen de gewoonteheling en de schade die de benadeelde partijen hebben geleden. De verdediging heeft betoogd dat de schade niet direct voortvloeit uit de handelingen van de verdachte, maar dat er een te ver verwijderd verband is. Het hof heeft geconcludeerd dat de enkele stelling dat de voorwerpen zijn gestolen en door de verdachte zijn geheeld onvoldoende is om het causaal verband aan te tonen. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn afgewezen, evenals de schadevergoedingsmaatregel. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, behalve ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen, die zijn vernietigd. De uitspraak benadrukt het belang van een duidelijk causaal verband in schadevergoedingszaken.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003900-17
datum uitspraak: 23 maart 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 25 oktober 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-680017-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
adres: [adres],
thans gedetineerd in PI Noord Holland Noord - HvB Zwaag te Zwaag.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
9 maart 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de beslissing omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen – voor zover in hoger beroep nog aan de orde – en ten aanzien van de strafoplegging, meer in het bijzonder de daarbij opgelegde schadevergoedingsmaatregelen. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft daarbij tevens bijzondere voorwaarden opgelegd.
Het hof neemt deze strafoplegging en de daaraan ten grondslag liggende motivering van de rechtbank over. Het vonnis van de rechtbank wordt in verband hiermee aan dit arrest gehecht en wordt geacht daarvan in zoverre deel uit te maken.

Vorderingen van de benadeelde partijen

In het onderhavige strafproces hebben zich – voor zover hier nog aan de orde – als benadeelde partijen in eerste aanleg gevoegd [benadeelde 1], [benadeelde 2] & [benadeelde 3], [benadeelde 4], [benadeelde 5] en [benadeelde 6], en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde feiten. In hoger beroep zijn deze vorderingen wederom aan de orde.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vorderingen van de benadeelde partijen worden van de zijde van de verdachte betwist. Daartoe is door de verdediging, kort gezegd, aangevoerd dat voor toewijzing is vereist dat sprake is van een causaal verband tussen de geleden schade en de door de verdachte gepleegde gewoonteheling. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat bij een veroordeling ter zake van gewoonteheling er sprake is van een te ver verwijderd verband tussen het bewezenverklaarde strafbare feit en de door de benadeelde partijen – slachtoffers van diefstal – geleden schade. Voorts wordt de omvang van de geleden schade betwist.
Het hof overweegt als volgt. Ook in hoger beroep staat vast dat de verdachte onrechtmatig heeft gehandeld, welk onrechtmatig handelen hem kan worden toegerekend. Immers, bewezen is verklaard dat de verdachte zich meermalen strafbaar heeft gemaakt aan gewoonteheling, als bedoeld in artikel 417 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). De verdachte is derhalve in beginsel verplicht de door de benadeelde partijen geleden schade te vergoeden, maar alleen indien de gepleegde gewoonteheling kan worden aangemerkt als conditio sine qua non van de door de benadeelde partijen geleden schade (artikel 6:162, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW). Door de benadeelde partijen en in het bijzonder door het openbaar ministerie, dat kennis heeft van het volledige dossier, zijn – in het licht van de gemotiveerde betwisting daarvan door de verdachte – echter onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld die maken dat van een dergelijk conditio sine qua non verband sprake is. De enkele stelling dat de voorwerpen zijn gestolen door middel van een inbraak en vervolgens door de verdachte zijn geheeld volstaat daarvoor niet. Daartoe het volgende. De vorderingen van [benadeelde 1], [benadeelde 2] & [benadeelde 3] en Boterhoek zien op schade die is geleden als gevolg van inbraken, gepleegd respectievelijk op 16 november 2016, 9 februari 2017 en 1 oktober 2016. Hetzelfde geldt voor de door [benadeelde 5] geleden schade als gevolg van een inbraak, gepleegd op 28 februari 2016. Ten aanzien van de door [benadeelde 6] geleden schade geldt dat de schade is geleden als gevolg van een inbraak, gepleegd op 15 september 2016. Aldus staat vast dat de inbraken zijn gepleegd binnen de bewezen verklaarde periode van feit 1 (24 januari 2014 tot en met 13 maart 2017) en feit 3 (13 januari 2016 tot en met 16 maart 2017). Deze enkele vaststellingen kunnen echter, zoals gezegd, niet tot de conclusie leiden dat de schade het gevolg is van de gewoonteheling. Gesteld noch gebleken is dat het dossier anderszins voldoende aanknopingspunten biedt om hier anders over te oordelen. Daartoe rekent het hof in ieder geval niet de vaststelling dat één van de gestolen voorwerp ruim 6 maanden later (op 17 maart 2017) is aangetroffen in de boxruimte van Shurgard Self Storage (in [plaats]) en dat één van de gestolen voorwerpen (afkomstig van een inbraak gepleegd op 15 september 2016) op een bij een medeverdachte op 29 november 2016 gevonden lijst (‘voorraad nieuwe lijst 2016’) was vermeld, op welke lijst de verdachte is vermeld als koper.
De slotsom is dat de vorderingen van de benadeelde partijen worden afgewezen.

Oplegging van maatregelen

Nu het hof van oordeel is dat de verdachte naar burgerlijk recht niet jegens [benadeelde 1], [benadeelde 2] & [benadeelde 3], [benadeelde 4], [benadeelde 5] en [benadeelde 6] aansprakelijk is voor de door hen gestelde schade vanwege het ontbreken van een causaal verband tussen het bewezen verklaarde handelen van de verdachte en de geleden schade, wordt de vordering van het openbaar ministerie ter zake het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel afgewezen (vgl. HR 7 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:175).

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en de beslissingen omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen – voor zover in hoger beroep nog aan de orde – en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4] (namens Jeugd Met Een Opdracht)
Wijst af de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4] (namens Jeugd Met Een Opdracht).
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte kosten, welke kosten worden bepaald op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst af de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1].
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte kosten, welke kosten worden bepaald op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 7] (namens [benadeelde 2] & [benadeelde 3])
Wijst af de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 7] (namens [benadeelde 2] & [benadeelde 3]).
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte kosten, welke kosten worden bepaald op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 6] (aangifte Door [benadeelde 8])
Wijst af de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 6] (aangifte Door [benadeelde 8]).
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte kosten, welke kosten worden bepaald op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5]
Wijst af de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5].
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte kosten, welke kosten worden bepaald op nihil.
Wijst af de gevorderde schadevergoedingsmaatregelen.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Jurgens, mr. J.L. Bruinsma en mr. M. Iedema, in tegenwoordigheid van mr. A.F. van der Heide, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 maart 2018.
mr. J.L. Bruinsma is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.